Dia's en foto-afdrukken Kees van Kessel, pater MSC te Atsj en Basiem 1956-1959  I

Kees van Kessel in prauw met roeiers, Gabriël zijn kok en tolk zittend achter hem BD-216-219                                                                                                                                                                                                                                                                       

Pater Kees van Kessel (auto-foto) 

Introductie 

Jan Boelaars over leven en werk van Kees van Kessel in de Asmat met beschrijvingen bij de foto's van Kees van Kessel

20232 Op 16-2-52 bracht G.Z. (Gerard Zegwaard) de eerste penolongs.
88. Hij maakte vele reizen en bestudeerde taal en adat tot Oct. '55.
Nov. '54 kwam er een H.P.B. met zijn eigen bootje

20234 K434 Gabriel Ewerö-ipitsj

20215 Serie BIII-1971 Pastoors Boelaars en van Dongen op het doopfeest te Toghom 

Dokter Willem Visser framboesia expeditie

20219 Serie KI-327 drie Dodenherdenkingsmaskers

Het dak wordt gerepareerd-BD-216-012

Het dak wordt gerepareerd

H.P.B. Lapré

20219 Serie KI-334 Amerikaanse provinciaal van de Kruisheren met Overste en Pater vd Pey

Jubileum Kees Meuwese.  Bij Pakai werden we afgehaald door Pater Meuwese (midden) met zijn bootje waarin een hele delegatie van Kepi-mensen

Pater Kees van Kessel op woelig water Foto J van Lottum

Idem - locatie onbekend.  Foto J van Lottum

20221 Serie KIII-770 Pater Koos van de Velden - Asmat 1956 nog voor zijn liefdesperikelen.

 Zie: De tropische liefde van een Pater (papuaerfgoed.org) 

        Andere tijden -Tropische Liefde    documentaire Annegriet Wiersma    

Een pijprokende Pater Kees van Kessel met de filmploeg van Pierre Dominique Gaisseau (uiterst links)  tijdens de opnames van een adoptieritueel.

Wiki: Franse filmploeg naar Zuid Nederlands Nieuw-Guinea

Aanleg nieuwe vliegveld te Basim

20219 Serie KI-353 Van Mourik (ex-employé van rijstbedrijf Merauke) stelt de speren op. Magazijn voor opgekochte etnografica. 

Kees van Kessel 20236 De schimmen zijn gewapend (Jipae/yipae)

20235 K1029 Bisjpalen van Otsjanep 1959

20222 Serie KIV-1056 Een beitelaar aan het werk

20234 K474-475-476 Lijkenstelling in Biwar (Kapala Arké)

Kees van Kessel 20232  BD-216-138 Lijkstellage voor een zojuist gestorven vrouw wier voetzolen in de om haar heen gerolde mat nog zichtbaar zijn.

Rechterkolom:

Ad 1393: Op 20-12-'61 werd Michael Rockefeller, die afgedreven was en zwemmend de kust trachtte te bereiken, uit wraak tegen de 'Kompanie' vermoord door mensen van Otanep, die hem toevallig op zee aantroffen. Hij werd 'vermist' en in een grootscheepse actie gezocht. Foto's 1393-1405. Zie ook noot bij no 1557.

1393. Helicopter van het Australische leger.
1399. Het vliegveldje Cookbaai met het hoge gezelschap Rockefeller.
1400. Gouverneur Nelson Rockefeller en zijn dochter bekijken prauwen.
1401-1403 V.l.n.r. bestuursman v. d. Waal, Mr. Rockefeller, Miss Rockefeller, Gouverneur Platteel.

Rechter kolom:

20223 Serie KV-1557 en 1558

Ad 1557. Het initiatief tot de moord is genomen door deze Ajim. Later is de kop van de verslagene door een Nederlands bestuursambtenaar -Wim van de Waal- uit Otsjanep gehaald. De ware toedracht is nooit gepubliceerd zodat M. Rockefeller officieel nog steeds 'vermist' is.

1557 en 1558.

Rechts AJIM, de beruchte hoofdman van Otjanep, midden: Pisoe (Otjanep), links: Ajör (Basim).

Dagblad Trouw Meindert van der Kaaij 7 oktober 2015

 

Paters Bèr von Peij en Kees van Kessel verklaren Carl Hoffman in diens boek boek ‘Savest Harvest’ vertaald als 'Wreed Paradijs' uitgegeven 2010 hoe Michael Rockefeller om het leven kwam, wat de aanleiding was, en waarom die toedracht niet bekend mocht worden gemaakt.  Kees van Kessel had er weinig moeite mee daar in zijn fotoboeken uit de jaren 60 onverbloemd getuigenis van af te leggen.

C. van Kessel 1956-1959

 

Pater C. van Kessel (vaak K van K genoemd) kwam over uit het Muyu gebied. Hij maakte een tournee naar de west Asmat met Welling en naar de oost Asmat met Zegwaard, wekenlange prauwtochten, en daarna met politie-inspecteur Beltgens per motor naar de west Asmat. Bij hen was de heer Groenevelt, opkoper van etnografica.

In december 1956 verhuisde Van Kessel naar Atsj, waar hij enthousiast werd binnengehaald. Kees vermeldt dat van toen af aan de man Gabriël Eweripic, afkomstig van Ewer, als zijn vaste bediende en later trouwe medewerker bij hem bleef. Hij werd volgens de adat geadopteerd door de hoofdman Posew, hetgeen vereiste dat hij de borst van diens vrouw moest zuigen. Hij vond te Atsj drie catechisten, maar moest na een heel simpel gevierd kerstfeest drie nieuwe catechisten zelf gaan ophalen in Abogé. Zij waren er niet. Kees door naar Képi, waar bleek dat de drie intussen reeds per boot naar Agats waren afgereisd. Hij keerde terug met zijn roeiers, die nu de grote wereld in Képi hadden gezien... en dat werd groots gevierd. De drie catechisten kwamen via Agats samen met Walburga, de vrouw van Gabriël. In februari hadden negen dorpen rond Atsj een catechist. Van Kessel en Lommertzen maakten samen een oriëntatietocht aan de Kasuarinenkust en dokter Koch van Képi sloot zich bij hen aan. Gedrieën vertrokken zij in maart 1956. Van Atsj tot Ocanep en van daar naar de Fayitrivier verliep alles volgens plan, maar daarna bleken hun kaarten niet te kloppen en na veel heen en weer varen, zoekend om vanuit de Kronkel in de Dayusirivier te komen, kwamen zij op de Cookrivier. Dat was bekend terrein en van daar konden Lommertzen en Koch naar huis terugkeren en ging Kees door naar Atsj. Intussen is pater De Brouwer in Agats aangekomen, kan Welling in Ayam tweehonderdvijftig mensen dopen, bezoekt Van Kessel Ocanep, Omadesep, Yow en Amborep. Hij maakt nu kennis met de beruchte vaardigheid van de Asmatters in het in omloop brengen van geruchten om iets gedaan te krijgen. Amborep vertelt juist een aanval van Yao-Sokor afgeslagen te hebben, dat zich echter voorbereidt op een nieuwe aanval. Kees naar Yao-Sokor. Daar blijkt men, wordt gezegd, op Ndamen af te zijn. Kees naar Ndamen... Dat blijkt te zijn afgebrand en men treurt er over vierentwintig doden (de kinderlijken waren meegenomen voor kannibalisme thuis).
Begin mei heeft het bloedbad te Ayam plaats: achtentwintig gesnelden van Yipawer. Merauke treedt krachtig op.
De catechisten die naar Agats gevlucht waren, konden naar hun standplaatsen terug. Eind mei ontsnapte Kees zelf met moeite aan een wraakactie van Yipawer.

 

Hij bouwt zijn eigen huis in Atsj, gaat naar Agats, ziet de bouw van een zusterhuis en van een nieuwe kerk, maakt vervolgens een tocht met het nieuwe H.P.B., J. Thooft, langs zijn dorpen en gaat naar Merauke voor een medische check-up. Als hij terug is in Agats komt pater W. van Dongen aan en vertrekt pater Anton Welling op verlof. Kees werkt voortaan aan de 'exploratie' van zijn parochie: een tournee met de Dienst van Volksgezondheid, een reis met de NNGPM, een tocht met het Bestuur om een plaats te zoeken voor een post aan de Kasuarinenkust.

 

Het overzicht van de patrouilles en werkzaamheden van november 1956 tot en met oktober 1957 geeft een idee van de vele tochten vanuit Atsj:

november 1956:
Allerheiligen te Agats; aankomst van de zusters en dokter Forst. Tournee naar Warsé, Amborep en Owus. Te Atsj: werk aan verslagen, administratie en correspondentie.
Tournee naar Biwar, Yow en de Ayiprivier.
december 1956:
Reis naar Képi, Damianus teruggebracht, bezoek bij Lommertzen. Kerstmis te Warsé en Amborep.

januari 1957:
Aankomst van G. Zegwaard te Agats met H. von Peij en dokter De Vries. Framboesia-tournee met dokter De Vries. In de dorpen aan registratie gewerkt. Van Agats naar Atsj.

februari 1957:
De bevolkingsregistratie overgenomen uit de kladschriften van de catechisten. Werkloods voor kerkbouw opgezet. Een woordenlijst voor pater Drabbe klaargemaakt. Doopfeest te Warsé voor 142 kinderen en tien getrouwden; de registratie telt 648 mensen. Doopfeest te Amborep voor zeventien mannen, meestal getrouwd. Enkele vrouwen zijn nog niet gedoopt maar alle kinderen en jongelui nu wel. Doopfeesten te Yow en Biwar.

maart/april 1957:
De kerk in Atsj gebouwd. De Goede Week gevierd aan de Noord-Eilandenrivier. Pasen in Amborep.

mei 1957:
Een kaart getekend te Agats voor Drabbe. Met de politie te Ocanep voor de registratie van 1.100 inwoners. Ook het Awyu dorp Warkai, even boven Ocanep (honderd inwoners), bezocht. Vervolgens naar Yow, waar twee goede Kimaam catechisten werken. Te Atsj gehoord: Ambisu snelt zeven koppen, Kaimo snelt twintig koppen. Volgens Van Kessel werden er in de eerste helft van 1957 zestig koppen gesneld in de Asmat.

oktober 1957:

Bezoek aan Ocanep. Op deze tochten zag Van Kessel enkele rituelen die de moed van Asmat mannen en vrouwen moesten testen en woonde hij het maskerfeest bij.

 

 

Hij had in deze jaren geregeld last van bronchitis en ging via Képi naar Merauke voor medisch onderzoek. In september 1957 kon hij terugkeren. Zelfs Aman-Namkay en Yao-Sokor werden opgeroepen om dit heuglijke feit mee te vieren. Kees hielp de heer Groenevelt aan etnografica en kon in oktober zijn dorpen bezoeken om aan de registratie te werken. November vroeg onder andere de dakreparatie van zijn huis.

 

Het krachtig optreden van Bestuur en politie hield de streek rustig. Wel geeft Kees een voorbeeld van de verspreiding van geruchten. Syuru verspreidt het nieuws dat het H.P.B. Nederlandse gasten in huis heeft om koppen op te kopen van gesnelde bezoekers aan Agats, maar het dorp zegt dit om te voorkomen dat andere dorpen Agats bezoeken, want het wil zelf de voordelen van de bestuursvestiging behouden. De Brouwer brengt dertien jongens naar Képi voor het internaat daar. Van Kessel ziet dat de 'tijdelijke rust' het contact tussen de dorpen bevordert. Met Pasen werden in Atsj honderdzesenzestig mensen gedoopt. Er waren geruchten dat het gouvernement de Asmat weer zou sluiten, als onbestuurbaar gebied. Dit geschiedde echter niet.
In de maand mei 1958 ging Kees voor de eerste keer na de slachting van de mensen van Ocanep en Omadesep (oktober 1957) weer naar Ocanep. Hij reisde niet overzee, maar via Omadesep om zo achterom Ocanep binnen te komen. In Warkai kon hij eerst polsen hoe de toestand in Ocanep was. De ontvangst in Ocanep was goed en Kees verbleef er vier dagen. Daarna maakte hij een nieuwe verkenningstocht naar de Ayip.
Bij een bezoek aan Ocanep kwam het H.P.B. Lapré hen achterop. Hij trachtte met geschenken het optreden van het Bestuur goed te maken. Van Kessel kocht een grote prauw voor Lommertzen, bracht die halfweg naar Deirop, maar dat dorp bleek verhuisd. Lommertzen kreeg de prauw later. Ontmoetingen met de NNGPM waren weldadige rustpunten. Van Kessel werd met een zogenaamde Mappi-sloep naar Agats teruggebracht. Verschillende belangrijke personen bezochten hem. Hij ging op en neer naar Agats, maar de aangekondigde bisschop verscheen niet. Wel kwamen honderd Asmatters terug van Sorong met zonnebrillen en horloges. Later kwam de bisschop, en ook in Atsj. Hij meldde de overname van de Asmat Missie door de Amerikaanse Kruisheren, hetgeen voor Van Kessel betekende: verhuizen naar de Kasuarinenkust. Met dokter Visser werd voor een framboesia survey een trip gemaakt naar de Fayitrivier en naar Ocanep, waar zeer veel mensen injecties kregen; de ontvangst verliep goed.

 

 

 

 

 

 

 

Képi nodigde Van Kessel uit het jubileum van Kees Meuwese mee te vieren. Hij maakte de reis met 'de vrouwen' om hen ook de wereldstad te laten zien, en kwam Lommertzen tegen met wie hij een ontmoeting afsprak op de Kronkelrivier. De augustusmaand was druk bezet. De NNGPM bereidde een olieboring voor in YaoSokor, een show van Westerse techniek. Von Peij nam reeds de dorpen aan de Sirec over en Kees begon zijn verhuizing naar Basim voor te bereiden.

Op 11 oktober vertrok hij weer vanuit Atsj naar Basim, om van daaruit naar de Kronkel te gaan, waar hij afgesproken had pater Lommertzen te ontmoeten, die van Ararè via de moerassen de Kronkel af zou komen zakken. Op de afgesproken plaats ontmoetten zij elkaar inderdaad op de juiste datum. Maar omdat pater Lommertzen amoebe-dysenterie had, moest van de voorgenomen reis worden afgezien en gingen zij samen alleen langs de kust naar de Cookrivier. Aangezien Kees wist dat daags daarna het Bestuur van Agats voor het eerst voet aan wal zou zetten aan de Kasuarinenkust bij Pirimapun, kon hij niet nalaten aan het strand van de Cookbaai een plakaat op te hangen waarop stond 'Killroy was here'. Daarna gingen zij door naar Aworket, waar Kees gewoonlijk wat tijd nam om verder te bouwen aan een klein huisje voor volgende patrouilles. Intussen stichtte het gouvernement de post Pirimapun aan de monding van de Cookrivier (onder Val. Maturbongs).
Als datum voor de officiële opening van de statie Basim noemt Kees 5 november 1958. Op die dag vertrok hij namelijk vanuit Atsj om zich definitief aan de Kasuarinenkust te gaan vestigen en wel te Basim.

Atsj en Basim hadden voorbeeldig geholpen bij de bouw van zijn statie, met behulp van veel materiaal (vooral oud zink) dat hij van de NNGPM had gekregen. Na veertig dagen kon hij teruggaan naar Atsj om zijn oude parochianen thuis te brengen.
Aangekomen te Atsj bleek Kees oververmoeid en ziek en moest naar Agats worden gebracht. Na te zijn hersteld, kwam hij weer terug naar Atsj om dokter Visser te helpen zijn framboesia campagne aan de Kasuarinenkust af te maken: van 10 tot 24 december.
Daarna was er een doopfeest in Atsj, honderd schoolkinderen. Bezoek van Jac. van der Velden vanuit Abogé; samen gingen zij naar Agats.

 

Half januari 1959 kapseisde de prauw van Kees, midden op de Betsj door een soort vloedgolf. Slechts een waterdichte tas werd gered. Kees kreeg een kans om naar Merauke te gaan om een nieuwe outfit voor het patrouilleren te bemachtigen. Via Képi en Abogé terug naar Atsj. Tot zijn verbazing constateerde hij dat daar niets gestolen was en dat er al drie jaar geen sneltocht door Atsj had plaatsgehad.

Aangezien pater Von Peij nog niet naar Atsj kon komen, bleef Kees tot mei 1959 in Atsj. Op 16 mei haalde hij Von Peij op en op 22 mei werd hij zelf opgehaald door Basim, waar hij werd 'ingefeest'. Intussen bleek zijn huis te Aworket te zijn leeggestolen. Te vermelden valt hier nog de figuur van Betakam, de machtige hoofdman van Basim, door wie Kees bij allerlei gelegenheden uit de brand werd geholpen en die zo machtig was dat eens de roeiers van Abogé en nu de leiders van het dorp Tambor de riten van het peniszuigen bij hem uitvoerden, als teken van onderwerping.
Nadat de overplaatsing naar genoegen geregeld was, hervatte Van Kessel zijn tournees. Een brief aan monseigneur doet daar verslag van. Hij schrijft dat hij op 25 juli op stap is gegaan en nog nauwelijks thuis is geweest. Eerst de Fayitrivier tot Sawu, dan naar Agats voor het jubileum van M. de Brouwer en daarna naar de zuidelijke dorpen, die nu aan zee liggen - nu er rust is - maar vroeger verborgen verbleven in het binnenland. De bestuurspost van Pirimapun is verplaatst, om er de aanleg van een vliegveld mogelijk te maken. De plaats voor de missiestatie is nog onzeker. Hij gaat door naar Ararè om Lommertzen een goede vakantie te wensen.

 

Bezoek van Jac. van der Velden vanuit Abogé; samen gingen zij naar Agats.

In Képi verneemt hij dat Van der Velden met de onderwijzeres Catharina uit Agats verdwenen is, maar door het Burgerlijk Bestuur is teruggevonden en inmiddels is vertrokken naar Tanahmerah.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Terug in Basim helpt hij de Franse filmploeg van Gaisseau en maakt een 'geboortefeest' mee (een adoptieritueel). Aansluitend gaat hij met dr. Van Amelsvoort naar de zuidelijke dorpen. Hij maakt de opmerking dat deze Asmat mensen niet snel vriendschap sluiten en dat de vrouwen telkens weg-vluchten. Bovendien maken onvoorziene omstandigheden het voortdurend nodig van een keurig opgemaakt werkschema af te wijken. Hij kan constateren dat het dit jaar rustig is geweest aan de Kasuarinenkust, maar dat de ijzerhonger nog lang niet is gestild en dat de tabakshonger zeker zo erg is als die in de Asmat.

Na het vertrek van Van der Velden moest Kees Kerstmis vieren in Abogé, waarna aan de Cookmonding de terreinen voor Bestuur, Missie en Zending in onderling overleg werden vastgesteld.

 

1960
Januari:
Van Kessel gaat met Zegwaard vanuit Képi via Ararè naar de Cookbaai. De definitieve plaats voor de pastorie wordt bepaald. Het vliegveld loopt onder water. Dijken moeten eromheen worden aangelegd, maar het zal een zorgelijke zaak blijven.

Februari:
Het dorp Basim begint te vrezen dat hun tuan aan de Cookbaai gaat wonen. Van Kessel antwoordt met het ontwerp van een nieuw dorpsplan voor Basim, dat enthousiast verwerkelijkt wordt. Daarna wordt het terrein voor de Missie aan de Cook bouwrijp gemaakt. Er wordt onderzoek gedaan naar de wijze van sagokloppen en wat aan riten daarbij te pas komt.

Maart:
De zee is eindelijk rustig geworden, Kees kan post en bevoorrading ophalen aan de Cookbaai, nu de boot van het Bestuur is hersteld. De heer Krösschell, die de bestuurspost bouwde, brengt hem terug en blijft enkele dagen in Basim. Ook de Zending richt haar centrum in de Cookbaai op. Daarna maakt Van Kessel een tocht naar de bovenloop van de Cookrivier. Terug in Basim blijkt dat 'koning' Betakam en zijn 'pleegvader' Seki al zijn tabak hebben uitgedeeld aan de buurtdorpen. Er worden klappers geplant en de aanleg van een klein vliegveld dichter bij Basim wordt voorbereid.

April:
Naar de bovenloop van de Fayit en terug naar Basim, tijd genomen voor adatstudie.

Mei:
Naar Agats en terug naar Basim; hij typt driehonderd pagina's adatgegevens van Zegwaard. Daarna naar het zuiden. De eerste Cessna van de Zending landt daar en de bisschop gaat tezamen met de verpleegsters Vocking en Hoogeveen naar Ocanep. Het verblijf daar geeft moeilijkheden vanwege de onderlinge afgunst van de mannenhuizen. Hij brengt het gezelschap via Ararè naar Képi en gaat mee door naar Merauke, maar komt via Kimaam en de Cookbaai naar Basim terug.

Juni:
Bezoek van de zendingsarts in Basim. Daar wordt een gastenkamer bijgebouwd en een magazijn voor opgekochte etnografica.

Juli:
Op initiatief van Kees worden vaargeulen schoongemaakt, een nieuwe gelegenheid tot feesten. Het binnenland komt voor het eerst naar de zee en de zeekanters laten een 'armada-show' zien, alles in een gevaarlijke drukdoenerij

augustus:
Telkens komen er bezoekers. Kees uit de klacht dat geen confrater ooit zijn gastenkamer betrad. Hij reist naar Agats met het Bestuur, en keert terug naar Basim. De registratie van Basim wordt voltooid, alle mensen dragen kleren, het dorp zelf wordt met 'paden' verbeterd. Andere dorpen komen het bekijken, een begin van verbroedering.

September:
Een voorzichtige poging tot een samenkomst van Basim en Ocanep. Uit de registratie is Kees gebleken dat deze Asmatters hun kinderen benutten door hen uit te ruilen en te laten adopteren om zó 'verbanden te scheppen'.

Oktober:
Een reis op de Kronkel. Van Kessel en zijn roeiers van Basim ontsnappen te Simsagar aan een wraakmoord, terwijl zijn 'koning' Betakam van Basim van deze opzet afwist, maar hem niet gewaarschuwd had. Een verblijf bij Krösschell en een contact met de zendingsarts Dresser kalmeren hem. Hierna maakt hij een tournee naar de Zuid-Eilandenrivier.
Er komen boten van Merauke, maar de reeds acht maanden geleden bestelde bevoorrading komt niet mee. Terug in Basim, blijken Betakam en Seki verdwenen. De heer Groenevelt komt, de etnografica worden geregeld en in Agats blijkt een ander schip zijn bevoorrading bij zich te hebben, echter geadresseerd aan de Cookbaai. Van Kessel gaat erheen en brengt alles over naar Basim. Hij voelt zich 'kapot', besteedt zijn tijd aan het ordenen van zijn twaalf fotoalbums. Hij ontvangt de oproep naar Képi te komen om de Visitator MSC, de generale assistent pater Nouwens, te ontmoeten. Hij komt er doodziek aan, samen met Lommertzen. Nadat hij wat is opgeknapt, gaat hij met Nouwens binnendoor naar Agats, waar hij weer onder behandeling komt voor malaria en bronchitis.

November:
Een tocht met pater Pitka naar de Cookbaai en Ocanep. De overvloed van etnografica voor Groenevelt brengt Ocanep ertoe naar Basim te komen. Veel ijzerwaar en tabak moeten moeilijkheden voorkomen.

December:
Na een storm van veertien dagen gaat Kees naar de Cookbaai, brengt een bezoek aan de dorpen en viert uiteindelijk het kerstfeest met Bestuur en Zending in Pirimapun.

In de loop van dit jaar 1960 voltooide Van Kessel zijn artikel De Casuarinenkust. Zijn visie op de levenswijze en de gedachtenwereld aan de Kasuarinenkust volgt hier. Voor de Papoea is de gehele zichtbare en onzichtbare wereld verweven tot één geheel, waarin het bindende element wel het religieuze is. Men denkt associatief, leeft van feitelijkheden en vooral van de instructies van de voorouders. Hun wereld is het dorp, de voedselarealen, bevriende en vijandige dorpen, en daarin en daarbuiten is alles wat niet tastbaar en vertrouwd is afkomstig van de geestenwereld. Ook de vreemdeling dus. Zij stellen zich öf schuw of agressief op. Dit laatste is echter enkel om te imponeren. Men mag een geest geen kwaad doen. Er zijn geesten, namelijk de verre voorouders, en er zijn schimmen: de recent gestorvenen. Ook medemensen kunnen een gevaar zijn. De eindeloze kettingreacties van wraakmoorden maken dat niemand zich van een rustig bestaan verzekerd kan weten. De ogen staan schichtig, men is steeds bedacht op onverhoedse overvallen.
Hun godsdienst is het animisme, alles is bezield. Of er een 'oppergeest' is of oermaker(s) werd niet vastgesteld. Men spreekt van stamouders, die wel als veroorzakers van nieuw leven gedacht worden in zoverre zij een bepaald 'geestelement' een zwangere vrouw laten binnengaan. Deze 'zielen' staan naast de geesten en de schimmen. Men voelt zich geheel afhankelijk van die onzichtbare wereld. Men leeft 'uitgelaten' om de lichamelijke genoegens van het menszijn uit te buiten en tegelijk 'onrustig' ten overstaan van de afgunstige schimmen, die jaloers zijn op het volle leven van de levenden. De rituelen zijn een zelfbeveiliging en een schimrnenafweer, niet zozeer een dodenverering. Oorlog en ritueel eisen eenzelfde 'gewapende uitrusting,'. Die zelfverdediging treedt op in het private leven door naamsverandering bij de baby's, door zich door modder onherkenbaar te maken bij sterfgevallen, door het bij de hand houden van familieschedels (de dode is bang voor zijn schedel) en door het stringent geregelde gebruik tussen bepaalde vrienden hun vrouwen onderling te ruilen voor een nacht (papisy).

Die zelfverdediging, tevens een zelfbevestiging, treedt in de gemeenschap onder andere op bij de oprichting van de bisjpalen. Zo'n paal heeft beneden de vorm van een prauwtje. Dat prauwtje heeft naar boven een reuze snep, uitgesneden als een vlag, bezet met de figuren van nog te wreken doden. Na het kappen van de boom verkondigt de oorlogsaanvoerder zijn heldendaden, en de aankomst van de te bekappen boom in het dorp geschiedt in een gevecht met de vrouwen. De opgelopen lidtekens zijn nodig om te imponeren bij het eigen binnentreden in het schimmenrijk.
Een tweede algemeen ritueel is het bezoek van de schimmen in gemaskerde figuren (yipai), waarbij hen duidelijk gemaakt wordt dat hun nakomelingen goed verzorgd zijn en dat zij dus voorgoed kunnen heengaan. De aanmaak van schilden heeft eenzelfde betekenis. De aanmaak van prauwen op zich niet.
De zelfverdediging van het eigen territorium (het bezit van de voorouders) uit zich in het krijgshaftig optreden tegen en het snellen van vijanden. Van Kessel volgt hier Zegwaard, maar vindt dat het snellen aan de Kasuarinenkust minder veelvuldig voorkomt dan in de Asmat. Hij voegt hieraan toe dat zijn mensen niet alleen de kunst van vechten, maar ook de kunst van vredestichten verstaan. Hij noemt het 'borstzuigen' als een adoptieritueel en het 'peniszuigen' als een teken van onderwerping. Meer aandacht geeft hij aan het 'geboortefeest', waarbij een 'adoptie' plaatsheeft onder de vorm van een officiële geboorte in de nieuwe groep. De nieuwelingen kruipen over de rug van de liggende mannen tussen de benen door van de aanstaande ouders. Zij worden onder de vezelrokken van de vrouwen bedolven en later daaruit verlost. Zij leren daarna opnieuw lopen, schieten, sago delen en worden door hun pleegouders onthaald en in huis opgenomen.

 

1961
De hoofdman van de Bawus groep (Boven-Basim) wordt vermoord. Een zwaargewonde jongen wordt door Kees gered. De maanden januari en februari laten door de stormen geen reizen toe. Van Kessel werkt een plan uit om een kanaal te graven van Byupis tot Basim, om een grote bocht van de Fayit af te snijden. Zijn opzet is één groot gezamenlijk werk als de beste remedie tegen het koppensnellen. In februari verbetert hij met de mensen de situatie van Byupis, terwijl hij zelf nog bezig is met de registratie. Als de moeders van zijn kok en van diens vrouw uit Ewer en zijn 'eigen Asmat moeder' uit Atsj op bezoek komen, toont de bevolking van Basim groots haar gastvrijheid. Met de mensen zet hij het 'kanaal' uit; een brug en een stevige steiger komen tot stand, alles in uitbundige opgewektheid. Half maart begint het graafwerk met tweehonderd man. Kees zelf staat middenin de modder, maar een scherpe doorn in zijn voet stelt hem twee weken buiten werk. Tijd dus voor registratie.
Pasen aan de Cookbaai. April in Basim en naar Merauke via Ararè en Képi, te Merauke veertien dagen in het ziekenhuis, terug naar Agats met de nieuw aangekomen pater osc, Sovada, en van Agats naar Basim, waar het kanaal voltooid is, een geslaagd project.
De junimaand ziet de bouw van een permanente pastorie aan de Cookbaai, die in juli betrokken kan worden en door Bestuur en bezoekers wordt bewonderd.
In de dorpen heeft nog een enkele moord plaats en enkele hoofden nemen nog een tweede of derde vrouw, maar voor het eerst komt er een teraardebestelling en niet meer de opbaring in een lijkhuisje.

Ruzies in Basim moeten worden bijgelegd; met de mensen gaat hij sago kloppen tot er hulp komt om naar de Cookbaai te gaan. Weer constateert hij daar diefstal in zijn huis en hij werkt het huis nu helemaal af.
In de maand september schrijft Kees een brief aan de bisschop en aan de overste MSC waarin hij vertelt aan het einde van zijn krachten te zijn, vooral door zijn chronische bronchitis en het enorme werk aan de bouwerij: 'geheel alleen'. Niet dat er geen bezoek kwam, maar vanuit Merauke kwamen er geen brieven en geen antwoorden meer op zijn vragen. Hij had gehoord dat er iemand voor de Kasuarinenkust benoemd was en zegt: 'Als dat waar is, dan moet hij maar gauw komen, want ik houd het niet veel langer vol'.

De verdwijning van Michael Rockefeller in november 1961, het officiële onderzoek en zijn eigen pogingen om achter de waarheid te komen, hielden Van Kessel hevig bezig. Na een eenzame Kerstmis in Basim vertrok hij naar de Cookbaai.
In januari 1962 zou Anton van de Wouw hem daar opvolgen.

 

Boelaars 1995   pagina's 38-46

Opvolger van Kees van Kessel: pater Anton van der Wouw

 

 

Uit Annalen van Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart, jrg 70, 1956, no. 7-8

 

    door Pater C. van Kessel M.S.C.  -  ATSJ, februari 1956 

 

U hebt natuurlijk al naar die vreemde naam boven aan de brief zitten kijken, een naam die er naar ik hoop nog lange jaren zal staan, ATSJ, mijn nieuwe woonplaats, en hoe „kort” nog de meest gevreesde plaats van de Zuid-Eilanden-Rivier. Bijna twee maanden geleden kwam ik hier aan, en nu staat er ergens in de prut een aardig villatje, althans vergeleken met de armzalige krotten van deze Papoea-stam, Asmat geheten. Nergens in de verre omstreken is droge grond te bekennen: het is alles water en modder wat de klok slaat, en alle vervoer gaat per uitgeholde boomstam. Lopen is er helemaal niet meer bij, zoals vroeger in de Moejoe. Het noordelijke Asmat-gebied is reeds enige jaren in bewerking en de hoofdpost aldaar was juist „rijk” genoeg dat er boedelscheiding kon plaats hebben. Nadat ik hier enige maanden gezeten had om de inheemse taal een klein beetje te leren, vertrok ik dan op 15 december met Pater Welling naar Atsj, en na een uurtje roeien was het al 16 december. We vertrokken namelijk 's nachts, omdat de rivieren een getij hebben, een sterke eb- en vloed-stroom tot ver het land in, waarvan je moet profiteren. Overigens bestaan er hier geen Dienstregelingen of voorrangswegen. 
Aangezien hier iedereen alles weet, hadden ook de lui van Atsj er al lucht van gekregen dat hun Pastoor in aantocht was; zo werden we halverwege geëscorteerd door een paar zwaar bemande prauwen waarin o.a. de Dorpshoofden (lees: oorlogsaanvoerders). Het zou een plechtige intocht worden in deze zo gevreesde kampong. We hadden juist dit dorp uitgezocht omdat het een kwade naam heeft in heel de streek, en vorig jaar nog een grote sneltocht gehouden had. Het is dan ook het allergrootste van heel de buurt, dat wil zeggen: het sterkste. Er staan meer dan 100 huizen, hetgeen heel veel is voor een Asmat dorp, en een voorlopige schatting telde tegen de 1500 zielen, want een huis betekent hier niet: gezinswoning. Een greep op dit beruchte dorp betekent een greep op heel de buurt. 

Kees van Kessel BD-216-024 Atsj

En nu de intocht: Vlak bij het dorp ging de stoet in een bepaalde formatie, het werd doodstil, behalve het geklats van de riemen in het water, en toen begon een voorzanger zijn lied: monotoon, maar plechtig, en als refrein gaf heel de troep een reuze yel. Zo schoven we heel rustig naar het dorp toe, vanwaaruit de aankondiging van onze „heraut” ook weer met yellen beantwoord werd. Vrouwen gooiden kalk omhoog, zodat overal kleine witte wolkjes opsprongen, dit als teken van vriendschappelijke ontvangst. Anders zijn deze lui hartstochtelijk wild, maar nu waren ze plechtig beheerst, als het ware zelf onder de indruk van het feit dat ze nu (na zoveel eeuwen...) hun eigen Tuan in hun midden mochten ontvangen. 
We namen onze intrek in het lange mannenhuis en „huurden” daar 10 Meter van af. Het drogen van alle natgeworden spullen leek wel een openluchtbazar en trok veel kijkers, maar kopers waren niet gewenst, dieven nog minder. Meteen de volgende dag ging ik eerst de buurt verkennen; liet de taxi voorkomen (een prauw en roeiers) en bekeek de andere nederzettingen van dit dorp Atsj, want ieder dorp heeft er twee of drie. Het bleek echter dat Atsj momenteel op de gunstigste plek zat en dus gingen we hier een droge plek zoeken om een huisje te bouwen. In de oproepen voor N.-Guinea staat meestal: „voor huisvesting is gezorgd”, maar wij zorgen zelf voor een huis, we maken het, en wel in twee weken tijd, een stevige kast van 8 bij 10. Pas toen men het definitieve woord uit mijn mond hoorde „Hier zet ik mijn huis”, toen brak de feestvreugde los in volle uitbundigheid. Drie nachten lang is er gezongen, getromd en gedanst. Wat waren de lui vereerd... dat de Tuan hun dorp had uitgekozen om zijn huis te planten, want... (dat zeggen ze niet) dan krijgen zij de meeste tabak en bijlen en kleren etc. etc. In ieder geval: ze hielpen uitstekend met het verzamelen van materialen. 

De tweede dag ging ik met een broekzak vol vishaakjes het dorp in. Een kinderhand is gauw gevuld, en een kinderhart is gauw gerust: ze legden dadelijk hun vrees af. Zelfs bij de vrouwen en grote meisjes was het ijs spoedig gebroken. Het vrees-element beheerst heel het leven van deze mensen; zelfs de grote kerels zijn heus geen helden, al zien ze er in volle uitrusting erg krijgshaftig uit. Het zijn: grote kinderen... Alleen wanneer ze in aantal een andere groep overtreffen, dan durven ze aan te vallen, maar zijn dan ook daarna doodsbenauwd voor de weerwraak. Op 19 december stonden reeds alle palen voor het huis overeind, ronde, van de bast ontdane boomstammen. De oudjes spleten de rotan, waar alles mee gebonden wordt, en de twee tuans zaten bedolven onder de kinderen; dat trekken en wrijven aan een blanke man was een feest voor hen. Pater Welling zei onder het spel: Je bent net Robinson Crusoë. Maar na een bad was ik met een schoon lichaam en gekamde haren toch weer: Pater van Kessel. Pater Welling werkte eerste etage, en ik tweede etage. Parterre betekent hier: in de blubber, dus een huis moet op palen; zo zorgde Pater Welling voor de vloer, die een meter boven de grond staat, en ik zorgde meer voor de kapconstructie. We hadden gelukkig nog wat planken mee kunnen nemen van de hoofdpost, zodat ik nu een planken vloer rijk ben. 23 december ging de atap op het dak en werd een begin gemaakt met de wanden. 

Zo kwam Kerstmis... Pater Welling is de dag tevoren naar Amborep gegaan, een dorp, waar een Catechist zit en waar reeds Christenen zijn, om daar Kerstmis te vieren. Ik heb dus alleen het schone Kerstfeest „gevierd” in Atsj, maar ondanks alle kaalheid en leegheid is het onvergetelijk geweest. Waarom? Omdat het tot het meest essentiële is teruggebracht: Onder het dak van mijn (voor de rest geheel open) huis heb ik de H. Mis gelezen, en zo werd dan voor de eerste keer Christus in Atsj op de wereld gebracht..., en met extra breed gebaar zei ik tegen de doodstille menigte die rondom het huis zat: „Dominus vobiscum”, De Heer zij met u. Door middel van mijn kokkie als tolk heb ik toen na de Mis de Blijde Boodschap verteld: Christus is ook voor jullie geboren, heeft ook jullie verlost. Eer aan God, en vrede aan jullie allen, die van goede wil zijt. Ondertussen kroop mijn poes tot boven in een pisangstruik, en dat vonden ze heel wat meer aandacht waard dan die vreemde boodschap (ze kennen alleen maar honden en die komen zo hoog niet) maar het was geen kwade wil, noch van mijn poes, noch van hen.

Kees van Kessel K640/BD-216-013 - 'Kokkie' en tolk Gabriël maakt op de opname hierboven het eten klaar.

 

Overigens was het Kerstfeest een louter zielefeest: ik voelde me koning en ezel, en herder en schaap tegelijk, om van mijn verbondenheid met Maria en Jozef nog niet eens te spreken. Een kerststal hoefde ik niet te maken, want daar zat ik al in, met veel lieve (b)engeltjes. Mijn feestdiner bestond uit een blik erwtensoep met kluif (Olba) en als dessert kreeg ik een klein gevecht tussen een paar jongens, 0m... het lege blik. Tweede Kerstdag kwam Pater Welling weer terug met de Post, en dat is altijd feest. De lui hadden het al heel gek gevonden dat de Tuan een hele dag in de week niet werkte, en kwamen dus alweer opzetten. Het werk vlotte zeer goed en we betrokken op 29 december het nieuwe huis. 

K180 Interieur van mijn kamer - huisaltaartje

Volgen nu een paar dagen van installatiewerk: de spullen uitpakken en ordenen, kastjes maken van lege kisten, stukken binnenwand zetten etc. etc., en dan begint op 2 januari een grote reis naar de grens van het Mappi-gebied, om er Catechisten op te halen die er volgens afspraak 4 januari zouden zijn. Het was een verre trip: de lui van Atsj wilden met 5 prauwen gaan om zich veilig te voelen in dat verre onbekende, maar daar kwam ik niet van in. Zo vertrok ik met 2 prauwen, waarvan één bak van een boom, waar 20 roeiers in kunnen en waarin ik mijn „strandstoel” zette. Op deze manier heb ik dan ook „aan boord” geslapen, want we reisden aan één stuk door: drie dagen en drie nachten, en toen we de afgesproken plek gevonden hadden, bleek er... niemand te zijn. 

K285/BD 216-232  Het opruimen van obstakels in een kleine kali (Arowotsj) diapositief 

Het is niet leuk om helemaal met een boomstam van Groningen naar Maastricht te varen om iemand af te halen die er niet blijkt te zijn, omdat een telegram niet aangekomen is. Waarom niet? Dit is een van de vele raadsels waaraan N. Guinea nog steeds zeer rijk is, en waar je nog spoedig aan went ook. Deze reis was door Pater Zegwaard ook al eens gemaakt, zodat ik niet in het volledig onbekende verzeild was geraakt. Ik zat hier één dag van de hoofdplaats van ons Mappi-gebied af, dus ik dacht: Vooruit, dan maar door, dan weet ik tenminste hoe of wat, en heb het voordeel alle confraters daar ontmoet te hebben. Driekoningen was algemene rustdag in een bos-bivak, en daarna gingen we tippelen, want hier is het „loopbaar” land. Het is een zware dag geworden, want we hebben 8 uur moeten lopen, plus nog 7 uur roeien. Dit laatste hoefde ik zelf niet te doen, maar ik moest de lui met alle mogelijke middelen en voortdurend aansporen, omdat ik niet op overnachten berekend was. Het was 11 uur toen we de juist ingedutte Pastoors van Kepi uit hun bed haalden... en ze deden het nog graag ook voor deze onverwachte ontmoeting. Hulp en belangstelling van Paters en Broeder, en Zusters waren zo buitengewoon, dat ik geen spijt heb gehad van mijn beslissing om door te reizen naar Kepi. Dit is een prachtige en uitgebreide plek geworden, en ik ben blij het weer eens gezien te hebben. 

Het is voor mijn mensen een ontzettend evenement geweest om voor het eerst in hun geschiedenis buiten hun ressort te komen. Ze hebben hun visgebied, dan nog een strook daarbuiten: hun snel-gebied, en dan houdt de wereld Op... U kunt zich haast niet voorstellen dat deze lui nog nooit iets gezien hebben, iets anders dan hun krotjes, hun prauwen, hun modderrivieren en hun mangrovebossen. Bij terugkomst in Atsj mocht deze reis dan ook niet anders dan „plechtig”, d.w.z. met voorzang en tromslag, bekend gemaakt worden. Dit feit is twee dagen lang bezongen, en de Tuan werd „verheerlijkt”, die hen zo ver gebracht had en ze zo veel had laten zien. Van 9 t/m 12 januari duurde de terugreis, en ik vond Pater Welling nog op zijn post in mijn huisje. Ondertussen waren Monseigneur en Pater Overste in Atsj geweest met een motorbootje vanuit Merauke (via Agats). Omdat ik eigenlijk een week over tijd was, ging Pater Welling dan ook meteen weer terug naar zijn eigen ressort, wat hij hoognodig moest gaan bezoeken. 
Nu pas heb ik weer een stel van mijn dorpen voor het eerst bezocht, overal glim- en grimlachjes uitdelend en vishaakjes en (oude) scheermesjes, overal contact zoekend, huis voor huis, overal hetzelfde zeggend met de enkele tientallen woorden die ik reeds ken in deze taal, en overal de hopelijke vrede stichtend. Maar dit vermoeiende werk is voldoening gevend en toch plezierig: het is een genot om in blijde ogen te kijken, al staan ze nog wat onwennig verbaasd, en een nog groter genot te weten dat dit het begin is van de Blijde Boodschap, dat allen kinderen zijn van één Vader, en dat ze samen zullen zitten aan één tafel, maar dan niet meer om elkaar op te eten. 

Foto J. van Lottum

 

Kunt u zich indenken dat ik het hier prettig vind? Dat dit het werk is van mijn jongensdromen? Deze mensen helemaal uit de prut halen; mensen zijn het echter, geen „wilden” zoals ze zo dikwijls genoemd worden. Echt menselijke trekjes kom je voortdurend tegen: toen ik aan mijn pleegmoeder het mooie portret van Moeder liet zien kwamen de tranen in haar ogen... Ja ik heb hier een pleegmoeder, die me ook werkelijk als een moeder verzorgen wil. En aangezien ik de „laatstgeborene” in het gezin ben, noemt het jongste kind van ± 5 jaar mij dan ook: „doraoetsj” (= mijn kleine broertje). Pleegmoeder maakt momenteel een „tapijt” voor mijn huiskamer, een soort mat gevlochten van lange brede bladeren. En iedere dag krijg ik van haar heerlijke gepofte vis of vette garnalen. Het menselijke in deze mensen is alleen maar overwoekerd door de uitwassen van hun heidense bijgeloof, en... ze leven niet „westers”. Een vader komt bij me praten, met zijn peuters. Ondertussen pikt hij rustig een vloo uit een van de kroeskopjes en knijpt dit dingetje dood tussen zijn tanden. En... hij spuwde het nog niet eens uit ook. Laten we tenslotte hopen dat hier de vrede gevestigd wordt, en dat de Asmatter ophoudt met zijn wrede barbarismen. Hiervoor graag een dagelijks gebedje, en nu en dan een offertje: Slik soms ook een iets in wat niet meevalt. ’t Is makkelijker dan vlooien slikken.

Foto J.M. Krösschell  Nieuw-Guinea III 003 Serie Pirimapoen en omgeving okt./nov. 1959 Kees van Kessel op bezoek in Primapoen