Foto's pater Cees Meuwese Zd. Nederlands Nieuw-Guinea 1940 - ca 1955

 

   Cees Meuwese was een Nederlandse pater missionaris van de congregatie van het Heilig Hart van Jezus (MSC – Missionarii Sacratissimi Cordis), die zich gedurende een belangrijk deel van de 20e eeuw inzette voor missiewerk in Zuid Nederlands Nieuw-Guinea.

    Hij werkte voornamelijk onder de Awyu- en de Jaqai-volken, twee inheemse bevolkingsgroepen die in het uitgestrekte, moeilijk toegankelijke regenwoudgebied leefden.

   Samen met medemissionaris pater Jan Verschueren ondernam Meuwese indrukwekkende tochten door het ruige binnenland voorbij de hen reeds bekende gebieden. Een van hun bekendste expedities vertrok vanuit het missiepostje in Kepi, gelegen aan de Obaa-rivier, en leidde hen naar gebieden aan de nog niet of nauwelijks gepacificeerde Kasuarinenkust. Tijdens een van deze tochten ontdekten ze een tot dan toe onbekende rivier, die ze ter ere van de Nederlandse koningin de Koningin Julianarivier doopten – de ontdekking viel namelijk op de verjaardag van Koningin Juliana (30 april).

   De reizen waren zwaar en gevaarlijk, met vaak nauwelijks meer dan een pad door het regenwoud, tropische ziekten, logistieke moeilijkheden en veel fysieke ontberingen. Toch wisten zij contact te leggen met tal van geïsoleerde gemeenschappen, waarbij zij naast hun religieuze missie ook etnografisch werk verrichtten. Ze observeerden en documenteerden de adat (traditionele gewoonten en gebruiken), de taal, en de behoeften van de lokale bevolking. Hun aanpak was er vaak een van respect en aandacht voor de bestaande cultuur, wat hen onderscheidde van sommige andere tijdgenoten.

   Pater Meuwese was niet alleen een missionaris, maar ook een scherp observator en schrijver. Samen met Verschueren schreef hij een omvangrijk boek -onder aan deze pagina in PDF in te zien- over hun ervaringen in het gebied, hun contacten met de bevolking, en de culturele inzichten die zij opdeden. Dit werk vormt een waardevolle bron voor zowel de missiegeschiedenis als de antropologie van de Papoea's in hun natuurstaat.

   Hun inspanningen leverden niet alleen geestelijke, maar ook praktische steun voor de lokale bevolking, onder meer op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur, vaak onder uiterst primitieve omstandigheden.

 

   Pater Meuwese was tevens een verwoed fotograaf waaraan we een groot deel van onderstaande documentatie te danken hebben welke met toestemming van de congregatie MSC ingezien, gekopieerd en gepubliceerd kon worden. Het MSC archief bevindt zich in Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven te Sint Agatha.  De congregatie en de medewerkers van de studiezaal Nederlands Kloosterleven komt hierbij grote dank toe. Digitalisatie en fotobewerking werden uitgevoerd door een vrijwillig medewerker.

 

Teksten:

-Pater Meuwese in 'meditatie' aan de oever van de Digoelrivier. Bij Mappi-post.

-Witte boot de Fomalhout vertrekt van Mappipost 1940

Erfgoedcentrum Sint Agatha 20161-3

AR-P027 20161-4 Pater Meuwese geniet van zonsondergang - pater Drabbe in Kauroemboeag 1940

-Pater Meuwese geniet van de zonsondergang aan de Digoelrivier. 1940

-Pater Drabbe aan de oever van de Kawarga rivier bij dorp Kauroemboeag 1940

Erfgoedcentrum Sint Agatha 20161-4

Teksten:

-Vrouwenhuis in Rep 1941 

-Pater Meuwese in onderhandeling met kapala (hoofdman) uit Toba over de ruil van een stenen bijl tegen een ijzeren bijl.

Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 20161-11

Teksten:

-Jongens uit Toba (Mappi) de één met een Kasuariskuiken, de ander met een jonge Kroonduif.

-Een man uit Kogo met zijn 'tiba' trom

Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 20161-13

Vrouwenhuis in Wangaimoqon in aanbouw. Mappi 1941. Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 20161-16

Vrouwenhuis in Rep. Mappi 1941. Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 20161-16

Vrouwenhuis in Wangaimoqon. AR-P027 20161-22 

Nog een vrouwenhuis

Speren in het moeras

Teksten:

-Marpit=pia. Een bronnetje waar de vrouwen altijd langs moeten om water te halen. Daarin worden speren gezet waarmee men bij het snellen iemand vermoord heeft.

-Nog enkele speren in het bronnetje. Alles in de Bapai Mappi.

-Hoe meer speren hoe meer de mannen door de vrouwen worden geacht.

Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 20161-20

Auwjoe met krans van kasuarisveren op zijn hoofd. Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 20165-41 

Man uit kampong Mur. Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 20165-20 

Opgeschilderde gezichten Dagimon 1952. AR-P027 20165-18

Beschilderde mannen. Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 20165-16/17 

Boven: Pater Meuwese bij Auwjoe vrouwenhuis. Onder: Portret van 2 Auwjoe mannen. AR-P027 20165-47 

Man met aangevlochten haren. Een ring in de neus van 5 cm middellijn. Een stukje hout tussen neus en ring omdat de ring te klein was. AR-P027 20165-12

Auwjoe in vol ornaat. Jibin Ederah-district. AR-P027 20165-45  

Auwjoe typen met Syrinx schelp als schaambedekking ten teken van hun koppensneller prestaties. AR-P027 20165-5

Tochten van de Mappi naar de Kasuarinenkust

Teksten:

-Enkele Auwjoe vrouwen in Masin bestuursplaats aan de Obaa-rivier.

-De prauw wordt door een moeras getrokken.

-Een paar schilden van de Auwjoe mensen aan de Kampong rivier.

Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 20169

De vrouwen komen beschilderd het feest op - Koninginnedag Masin 1948. AR-P027 20161-18 

Teksten:

-Eerste kennismaking met mensen aan de Koningin Juliana rivier

-Een dorp aan de Wildemanrivier

-Man uit Duvo (Kampongrivier) met schedel van familielid

Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 20169.  

Op de pagina's 235 t/m 248 in Met Papoea's samen op weg deel 2 bespreekt pater-etnoloog Jan Boelaars de drie grote tochten naar nieuwe gebieden die Verschueren en Meuwese van september tot en met december 1948 maakten.
Aan het begin van dat verslag is de kaart van de routes die gevolgd werden opgenomen:

Boelaars: we kunnen eerst om op de kaart thuis te geraken een denkbeeldige tocht maken over de grote rivieren en komen dan door de gebieden van de nieuw ontdekte volken. Onderaan rechts ligt het riviertje de Miwamon (Mijwamon) dat de Obarivier verbindt met de Pasuwé/Wildemanrivier. Aan de Miwamon leven Yahray (Mappi), aan de Pasuwé wonen Awyu (Avio), namelijk de Mitah. Die Pasuwé naar boven volgend komen we bij de Citah mensen, die tot de grote stam van de Asmat behoren. De Pasuwé mondt dan (bovenaan de pagina) uit in de Eilandenrivier (Dugu), die helemaal naar het westen
verloopt en aan de Flamingobaai in zee valt. Daar noemt men de Manawé: de Asmatters. Bovenaan de kaart vindt men de zogenaamde Imorodoorsteek, de verbinding van de Eilandenrivier met de Asuwé. Ten oosten van de Imoro doorsteek staan de Ganami en ten oosten van de Asuwé staan de Assari ingetekend en deze twee groepen zijn weer Awyu mensen (Avio). Daar tegenover, aan de westkant vinden we de Soggoni en de Waganu, horend bij de Asmat; de Isagé en daarnaast de Abogé zijn weer Awyu mensen. De Asuwé volgend naar beneden zien we bij de plaats Dufo twee zijrivieren in deze Asuwé uitkomen, namelijk oostelijk de Purmi en westelijk de Emogon. De bevolking die aan deze rivieren woont is Awyu. Ten westen van de Emogon ligt het brongebied van de Dayusirivier (of de Aorivier) dat eveneens is bewoond door Awyu's. Aan de onderzijde van deze groepen aan de Emogon en de Purmi, bevindt zich het plaatsje Ararè en van daaruit zien we een stroompje lopen dat een rivier wordt, hier genoemd de Koningin Juliana, maar door de mensen Gondu geheten. Deze rivier mondt in zee uit. 

 

Uit: Met Papoea's samen op weg p. 235

 

Overeenkomstige benamingen:

-Manowé, Manawé, Manoewe, Asmat of Asmatter

-Mitah, Avio, Awju, Awyu, Auyu, Auwyu, Auwjoe, Aujoe

-Yahray, Yaqai, Jaqai, Yag'rai

-Tjitah, Tjitak, Citak, Citah

Kopie van een originele schetskaart van de paters Meuwese en Verschueren (Jayapura-archief Lemari 1)

Pater Meuwese probeert wat woorden op te schrijven van de mensen aan de Koningin Juliana-rivier - 1948.

Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 20163 

Eerste kennismaking met mensen van de Cook-rivier

Erfgoedcentrum AR-P027 20161-24

 

Een door Jan Verschueren getypt verslag uit het Jayapura Archief, Lemari 1 0053: 

 

Naar de Koningin Juliana rivier en omgeving.
van 3 - 18 September 1948.

 

Bedoeling: Nadere kennisneming van wat tot dan toe algemeen werd gemeend de Cooksrivier te zijn, deze zo mogelijk af te zakken tot aan de kust en kennis te maken met mogelijk daaraan wonende groepen of stammen.-

 

Verloop: 

 

3 Sept. 
Per prauw de Poerre rivier opgevaren tot het sinds enigen tijd verlaten dorp: Toghom.De lui van dit dorp hebben een nieuw dorp gebouwd achter Emete.-

 

4 Sept.
Na nog twee uur de Poerre te zijn opgevaren, nemen we een pad dat ons in westelijke richting over een zandige en weinig begroeide vlakte in ongeveer een uur aan de kop van de To-rivier brengt: de waterstand is echter zoo laag dat we te voet de rivier volgen en na ongeveer drie kwartier lopen, op een afstand van ongeveer tien minuten het dorp Topoen vinden, waarvan de mannen ons opwachten met: "minta ampoen Toean", en verder geen vrouw te zien valt.
Deze mensen behoren bij de groep der Toghom lui, zijn dus volgens hun stam nog mappi mensen. Het dorp bestaat uit een groot (ongeveer 30 stookplaatsen) mannenhuis en enkele ook op den grond gebouwde vrouwen huizen, alles gelegen in een oude klappertuin.-
Als we later met de prauw de To rivier verder afzakken ontmoeten we langs de rivier, een half uurtje verder naar beneden nog het dorp: Bagoenak dat echter geheel verlaten is (de lui zijn, zoals men zegt: vissen.-
Na nog anderhalf uur de To te zijn afgezakt laten we de prauw in den steek en maken door een sago doeriebos een doorsteek van ruim drie kwartier naar het dorp: Arare.-
Alles neemt hier bij onze komst de benen, ofschoon wij lui van dit dorp bij ons hebben, en eerst na veel roepen en schreeuwen keren eindelijk alleen de mannen terug naar het dorp: vrouwen ontmoetten we in het geheel niet hier, uitgezonderd een paar vrouwen en onze dragers.
De invloed van de beschaving begint hier, waarschijnlijk sinds de laatste strafpatrouille, goed merkbaar te worden: Zelfs hadden de meesten reeds hun hoofdversieringen afgelegd en droegen schortjes, zoals aan de Mappi gebruikelijk. Vannacht geslapen in het voorlopige mannenhuis, daar het oude mannenhuis is afgebrand.-

 

5 Sept. 
Vandaag hier gebleven om de tocht stroomafwaarts te organiseren, eten te verzamelen enz. Dit moet een groot dorp zijn, te oordelen naar de negen vrouwenhuizen. die, gedeeltelijk op palen, gedeeltelijk op den grond achter het verbrande mannenhuis liggen. deze mensen horen tot een andere stam, hebben ook een geheel verschillende taal, en maken (misschien ook enigszins door de verse gebeurtenissen (de strafpatrouille, een bescheiden, bangen indruk. Enkele lui van een dorpje van de zelfde groep (de groep heet: Wagau-mensen) meer naar het oosten gelegen, komen vanmorgen een varken ruilen. Vanavond zijn eindelijk de noodige roeiers en prauwen gevonden.-

 

6 Sept. 
Om 7 uur begonnen we de zijrivier waaraan Arare ligt ( de Ganitoe) op te varen en bereikten na drie kwartier de eigenlijke rivier. Al gauw bleek toen echter dat we zeker niet met de Cooks rivier te maken hebben, aangezien we den geheelen (-2-) tijd niet naar het Westen maar zuiver Z.W. varen. Met kompas en horloge op een tijdschaal van een kwartier werd verder de gehele rivier opgenomen.

-Na ongeveer vier uur de rivier te zijn afgezakt ontmoeten we plotseling aan een bocht van de riviermensen, die aanstonds wanneer zij ons gewaar worden, de gevechtshoorn blazen, naar speren en schilden grijpen, en maar vast een oorlogsdans beginnen op de veertig tot zestig prauwen die daar op ons aankomen. Door kalm doorvaren echter, samen met het maken van vriendelijke gebaren en het roepen in alle mogelijke talen van vriend raken onze lui, die toch eigenlijk ook meer voor vrede dan voor vechten schijnen te voelen ze hebben niet enkel al hun vrouwen en kinderen maar ook hun kippen en varkens bij zich, gerustgesteld, en dan duurt het maar een ogenblik meer of we staan mekaar te omhelzen in schommelende en water scheppende prauwen. Onze nieuwe vrienden zijn ontzettend uitbundig, met hele groepen komen ze telkens bij ons in de prauw gesprongen staan in onbekommerde blijdschap op mijn kompas en op mijn fototoestel te trappen, en het duurt heel wat voor we onze prauw tenslotte uit dien wirwar van lachende kerels, bange vrouwen, huilende kinderen, kakelende kippen en knorrende varkens, naar de kant hebben, waar we dan maar ineens besluiten om bivak te maken, allemaal tegelijk, zodat over een half uur de anders zo dode en stille rivier aan beide kanten veranderd is in een drukbevolkt kanaal, met vuurtjes en lustig lawaai overal.
Nu we eindelijk weer vasten grond onder de voet hebben, kunnen we wat nader gaan bekijken met wie we eigenlijk de eer hebben en dan blijkt allereerst tot onze grote verwondering dat deze mensen een Aujoe dialect spreken, zoals ook o.a. gesproken wordt aan de Kampong rivier. Verder blijkt dat zij op weg naar huis zijn, helemaal aan den kop van deze rivier, dat zij zich zelf: Ogei mensen noemen, dat ze onder de Kampongrivier lui hun beste vrienden tellen, en dat ze nu op den terugweg zijn van de kust, waarheen ze op geregelde of ongeregelde tijden, als echte avonturiers trekken om te gaan vissen en jagen. Onze kennis wordt ondertussen aangevuld door enkel lui van de Bapei streek die wij als dragers bij ons hebben en die eenvoudig groen werden van angst toen zij voor het eerst deze mensen om den bocht van de rivier uit zagen komen. "Mijnheer, deze lui kennen wij best: het zijn de beruchte Tamariau of Toriau lui, waarvan iedere Bapaier bang is als van de duivel, want in het verleden is het herhaaldelijk voorgekomen dat deze lui slaags raakten met eerlijk of oneerlijk aan de mond van de Bapei zwervende Bapeinezen, en .... het liep altijd onvoordelig voor de laatsten af! Onze nieuwe vrienden geven dit alles lachend maar eerlijk toe. Ze leggen ons uit hoe aan deze rivier verderop geen mensen meer zitten, en hoe zij zelf daarom de onderloop en de kust tot aan de Doegoe als hun viswater hebben geaccapareerd en het als zodanig reeds sinds jaar en tijd hebben verdedigd.
Hiermee is dus het raadsel van de Tamariau, een geheimzinnige stam aan de Doegoe en langs de modderkust, die reeds op de oude kaarten staan opgetekend, waarmee krokodillen jagers herhaaldelijk minder vriendelijk contact hadden, waarnaar de pastoor al jaren lang van plan geweest was een patrouille te maken, tamelijk wel opgelost. Het gehele beneden gebied tussen deze rivier en de Doegoe (op oude kaarten staat abusievelijk Maboer) leeg is, maar af en toe bezocht wordt voor korteren of langere tijd door de Ogoi mensen, die zelf van de Aujoe stam zijn, en eigenlijk thuis horen aan den kop van deze rivier, zoals verderop nog blijken zal. Het raadsel van dit eigenaardige zwerversbestaan, is echter hiermede geenszins verklaard.

(-3-)

7 Sept.
Met enkele van onze nieuwe vrienden versterkt en na een hartelijke uitnodiging om toch zeker ook bij hen aan te komen vervolgt vanmorgen ieder zijn weg, wij naar beneden en zij terug omhoog naar hun dorpen. Op de gehele reis stroomafwaarts blijkt dat dit een rivier is waaraan geen mensen zitten en waarschijnlijk nooit gezeten hebben, ten zij tijdelijk voor de visvangst: er is nergens een hogere plek langs de steeds meer naar het Z.W. kronkelende rivier, hier en daar sagoe groeit: langs de gehele rivier staat geen enkele klapperboom en slechts eens of tweemaal zagen we een broodboom of een steel bamboe. Aangezien we ook van daag de zee nog niet kunnen halen maken we tegen den avond maar weer bivak. Wel zitten we reeds een paar uren midden tussen de nipa, en juist waar wij bivakkeren begint een dichte begroeiing met rizoforen.

 

8 Sept.
Vanuit ons bivak halen we van morgen in anderhalf uur de monding. We treffen het best, want het is laag water en bladstil. Duidelijk is naar het zuiden op enigen afstand de bank te zien waarop watervogels zitten. Wanneer we helemaal buiten zijn, zien we op korten afstand ook het eiland Matinggi en begrijpen nu meteen hoe deze Ogoi mensen met hun tamelijk kleine prauwen toch veilig over de bank heen, de Doegoe in kunnen raken bij laag water, wijl onder de bescherming van het eiland Matinggi. Aan de monding is verder alles modder en rizoforen, de rivier, die al lang een 100 tot 200 M breeds was, heeft aan de monding wel een breedte van een halve kilometer, zodat het nog altijd een raadsel lijkt hoe deze tamelijk grote, en in ieder geval tot boven toe zeer wel bevaarbare rivier, tot nu toe onbekend kon blijven.
Na in de lage rizoforen enkele honderden vliegende honden onder groot jolijt te hebben doodgeslagen, en na een korte visite aan de noordelijke zijde der monding, waar, zeer strategisch achtereen klein riviertje, maar zeer zichtbaar vanuit de zee, het tijdelijke dorp der Ogoi menschen ligt, moeten we gauw weer zien weg te komen want het water komt op en daarmee ook de wind en de golven. Nu het punt van uitkomst der rivier op de kaart vaststaat, merken we met genoegen dat door de ons gemaakte schets, op schaal ingevuld, nauwkeurig klopt. Langs de rivier gebivakkeerd.

 

9 Sept.
Na een hele dag zwaar roeien, meestal tegen aflopend water bereiken we in den laten avond wederom Arare, waar echter nog steeds niemand thuis is, zodat we in een leeg dorp slapen.

 

10 Sept. 
Vanmorgen samen met de enkele Ogoi mensen die ons hebben gevolgd wederom de prauw in en nu varen we de zijrivier de Kogaar op. We begaan daarbij echter de fout voor onze patrouille verderop, door ook enkele lui van Arare mee te nemen, die met de Ogoi lui goed bevriend zijn. Na twee uur varen komen we bij onze nieuwe vrienden, die zelf ook nog niet thuis zijn maar in tijdelijke bivakjes bijeen zitten langs een klein zijriviertje om sagoe te kloppen. We worden er weer allerhartelijkst ontvangen, en meteen zijn een honderdtal jonge mannen (de gehele groep bestaat wellicht 4 á 500 man) bereid om ons naar Jagasoe te brengen de plaats waar ze gewoond hebben aan de kop van de rivier en waar ze weer naar toe willen. Alles gaat ongewapend met ons mee, iets waarover we onder deze patrouille meerdere malen verwonderd hebben gestaan. Onderweg is echter (-4-) door onze Arare lui gepraat, vinnig en veel en als we vanavond bivak maken, na een pleziervaart door een prachtig open terrein (moerassig, doch droog momenteel) terwijl we in bewondering hebben zitten kijken naar de eindeloze, kilometerslange sagobossen die de moerassen afsluiten valt er na Jagase niets meer te ontdekken... de rivier stroomt nog even lustig verder, is ook nu nog breed genoeg voor kleinere motoren, er zijn ook voor ons uit nog tekenen van bewoning (een vers afgestookte vlakte) het geeft allemaal niets, de nieuwe vrienden zijn na de beïnvloeding door de Arare-lui niet meer genegen ons nog verder te brengen.

 

11 Sept.
Ze zitten er inderdaad zelf wat mee te kijken, het lijkt er wel op dat ze verlegen zijn dat ze nu hun belofte niet willen nakomen, maar zelfs geen aangeboden bijlen en parangs (en er waren verschillende lui onder die blijkbaar nog nooit een bijl hadden gezien, zo betoverd stonden ze te kijken naar de uitwerking) kunnen daar iets aan veranderen, alleen wordt ons duidelijk gemaakt dat we een volgende keer mogen terug komen en dat we dan wel geholpen kunnen worden.
Om toch maar goed te laten merken hoe blij men met onze visite geweest is, wordt aan ieder van ons een jongen afgestaan. Het is werkelijk roerend te zien welk een absoluut vertrouwen deze mensen in ons stellen als ze daar zonder veel ophaal twee jongens van een jaar of veertien met ons mee laten gaan naar streken waarvan zij zelfs nog nooit hebben gehoord. Wel krijgen wij beiden van zorgzame moedertjes minutenlange woordelijk onverstaanbare opdrachten die echter naar den zin niets anders kunnen beduiden dan dat wij toch goed voor hun kinderen moeten zorgen en eens als we terug komen, ze veilig weer moeten meebrengen. We stonden alle twee wat te kijken van dit vertrouwen., wilden ze eerst zelfs niet op in gaan, maar noch de jongens, noch de oude lui willen daar van horen... en zo zijn we tenslotte maar weer vertrokken terug naar Arare, hartelijk nagewuifd, door onze beste vrienden. In Arare zelf is nog steeds niemand thuis, zodat we het dorp vannacht weer voor ons zelf hebben.-

 

12 Sept.
Aangezien we, na het vaststellen van de rivier, nu ook precies de plaatsing willen weten van de mensen langs deze rivier, vragen we de lui van Arare ons eerst naar het noorden te brengen waar, zo vernamen we reeds, tijdelijk de Taragai en de Gaumi (die eigenlijk beiden onder Oejagar hun gronden hebben) zich graag ophouden. Het antwoord van het hoofd van Arare is kenmerkend: ga maar terug naar Kepi. Met veel moeite kunnen we tenslotte slechts mensen krijgen om ons naar de zuidelijker groepen te brengen, en vandaag beginnen we met in drie en een half uur lopen naar de Tatomeo groep te gaan.
Ook hier is alles reeds van onze komst op de hoogte en is nergens een vrouw of kind te zien. De mensen zijn echter wel vriendelijk, zij het schrikachtig. De groep bestaat uit eigenlijk twee dorpen vlak naast een gelegen, gezamenlijk wellicht met een ruim drie honderd mensen.-

 

13 Sept.
Met mensen van dit dorp gaan we vandaag weer naar de volgende groep: de Gaito mensen die we ruim drie uur westelijk vinden. Dit dorp is geheel op palen gebouwd (het eerste wat we van deze stam aldus vinden) ook het mannenhuis, een gevaarte op ongeveer zes meter boven den grond en ruim dertig stookplaatsen. Ook hier wederom hetzelfde: geen vrouwen en kinderen thuis, zo dat het met den dag lastiger voor ons wordt om eten te ruilen, want onze voorraad van Arare raakt op. Het is nu onderhand wel duidelijk dat alles van onze komst is verwittigd: nergens is een speer of kop in de huizen te vinden, slechts als men eens toevallig het bos inloopt kan men daar dergelijke zaken, in der haast bijeen gegooid, vinden.

(-5-)

Zelfs niet met veel praten en het beloven van kralen enz.is men geneigd de vrouwen te laten komen, hoogstens, in een of ander geval laat men een paar oude vrouwen naar voren komen.

 

14 Sept.
De Gaito mensen brengen ons vanmorgen in drie en een half uur naar de volgende groep: de Oejagar, die over drie dorpen verdeeld zijn, welke echter allemaal tamelijk vlak bijeen liggen, nl. Kajagei, Magoedadi en Kageir die te samen wel een 700 inwoners tellen: in Kajagei b.v. zijn alleen al 15 vrouwenhuizen en een mannenhuis met meer dan 40 stookplaatsen. Vooral dit gelegen rond een ruim bamboebos, waaromheen de vrouwenhuizen strategisch den enigen toegang afsluit. Het mannenhuis hier is pas gebouwd, maar in het algemeen maken al deze mensen niet den indruk van zindelijkheid, Behalve dat de grote ruimte van het mannenhuis gelijkmatig is verdeeld in stookplaatsen (ongeveer een per drie mannelijke bewoners) ieder met een rek er boven voor brandhout, ligt de hele vloer vol gedroogde alang alang en daaroverheen spreidt ieder zijn matje. Het huis heeft in het algemeen slechts twee uitgangen, een aan de voor en een aan de achterzijde. Daarom is eigenlijk de in het midden door het gehele huis lopende gang vrij te houden van slaapplaatsen, maar in de praktijk kwam er gewoonlijk niet veel van terecht, en was heel de vloer ononderbroken met tikars belegd. De mannenhuizen (de op de grond gebouwde vrouwenhuizen zijn gewoonlijk precies eender gebouwd) hebben dan ook van de Mappi karakteristieken ezels rug (een bult in het midden, vaak tegelijk met een verbreding van het hele huis samengaand).
De vrouwenhuizen zijn van binnen door lappen boomschors of sagoebladnerven tot op zekere hoogte in kleine vertrekjes onderverdeeld, ieder met een eigen uitgang. Ze zijn veel onzindelijker en ongeordender dan de mannenverblijven. Meerdere mannen hebben twee of meer vrouwen. De kinderen verblijven de eerste jaren bij de moeder, jongens van ongeveer 13 jaar komen ook in het mannenhuis.
Ook hier wederom van vrouwen of kinderen geen spoor!! Na een kort bezoek aan het tegen Kajagei aangebouwde Magoedadi, besluiten we te gaan overnachten in het derde dorp van de groep Kageir dat een uurtje naar het zuidoosten ligt, precies aan de kop van een der zijrivieren van de Bapei. Hier moet nl. een zekere Ketak zitten, een oud vriend van den pastoor, reeds ontmoet op vroegere tochten. Maar als we eindelijk in dat dorp aankomen, blijkt de man niet thuis te zijn, vrouwen en kinderen natuurlijk van zelf niet, en vanavond krijgen zelfs de blijvers het te kwaad zodat we opeens merken dat het hele drop is leeggelopen en wij de enige bewoners zijn. Dat kost ons beiden de nodige moeite om onze dragers van de eigendommen der mensen af te houden.

 

15 Sept.
Gelukkig willen de mensen van Gaito ons nog wel een dorp ver der brengen, al behoort dat ook tot een anderen stam: de Bapeimensen, die stamsgewijs onder de Mappiërs horen. Na ruim een uur het riviertje te zijn gevolgd komen we bij de Pangaimoe menschen die momenteel in verschillende dorpjes verspreid wonen: Aware, Nieroe, Heinoemegon en Kamagai.
Al deze dorpjes die over een rayon van een uur verspreid liggen vormen weer een volkrijke groep (5 á 600 mensen) Het is geruststellend hier eindelijk de vrouwen ook weer voor den dag te zien komen en de kinderen: in eindeloze rijen brengen ze garnalen en vis aan die meteen een prachtafwisseling vormt op het totaal eentonig geworden menu.

(-6-)
In Kammegai brengen we tenslotte den nacht door, inzoverre dat slapende gaat want vannacht zoals trouwens al meerdere malen onder deze met regen rijk gezegende patrouille regenen we weer eens ons bed uit!

 

16 Sept. 
In stromende regen die de gehelen dag aanhoudt trekken we van hieruit eerst anderhalf uur naar het oosten en komen dan bij de Kaojamon lui, een dorp van ruim dertig stookplaatsen.
Van hieruit naar beneden het riviertje volgend lopen we in weer anderhalf uur naar de Bapeimoelui die wonen in de dorpen Hammangair en Ima. Ook dit is weer een flink centrum van wellicht 500 mensen. Men is hier zelfs al zover beschaafd dat men een pasanggrahan gebouwd heeft, die ook al dezelfde eigenschap schijnt te hebben als de meeste van die dingen op de zuidkust, dat ze nl.: alle kamponggladakkers tot zich trekt! Van morgen waren we tenminste al het eetbare kwijt!

 

17 Sept.
Het was de bedoeling om van hieruit rechttoe rechtaan naar het bezette gebied, en wel Monana terug te keren. Onze dragers echter dachten er anders over en brengen ons na een heelen dag omzwervingen, deels per prauw en deels te voet naar een klein dorpje ten noordwesten van Monana: Gabagoind. Deze groep die niet erg talrijk is (slechts ruim 1.00 mensen) woonde vroeger reeds voor een paar jaar te samen met de Monana lui doch scheidde zich na een heftige ruzie ervan af en kwam hierheen. Hun eigenlijke gebied is de benedenstroom van de Bapei rivier met als oude woonplaats: Watevamoe. Van de beschaving heeft men hier in ieder geval overgehouden dat men in gezinswoningen verblijft. Het dorpje ziet er nieuw en keurig onderhouden uit. Hier geslapen.

 

18 Sept.
Na een minder aangenaam uurtje door een ontzaglijk uitgebreide sagoedoerrie doesoen en nog twee en een half uur afwisselend bos en vlakte, komen we tegen de middag in Monana aan de Maboer rivier, waarmee deze patrouille besloten kan worden geacht.-

 

Notanda.
1. Wij menen met deze patrouille minstens bewezen te hebben dat de rivier bij Arare die tot dan toe tamelijk algemeen bekend stond als de Cooks, in geen enkel geval de Cooks zijn kan (onze uitgebreide en zoo nauwkeurig mogelijk opgenomen schetskaartje ligt voor een ieder ter inzage) maar een geheel tot dan toe onbekende rivier is, die bij de verschillende haar kennende stammen verschillende en daarom verwarrende namen draagt, die tot aan de zijrivier de Kogaar ook voor grootere boten zeker altijd bevaarbaar is, die in zee uitmondt op de plaats dat de oude kaarten: Toriau vermelden en die de vinders erg graag, in verband met den datum dat zij ze voor het eerst in schets brachten (6 September 48) de Koningin Juliana rivier genoemd wilden zien.
2. Aan de rivier zelf zit geen volk, wel aan de koppen der verschillende zijrivieren, en aan de hand van bovenvermeld rapport zijn de groepen die wonen aan de zuidzijde van de rivier tamelijk wel me de gedetermineerd en op hun resp. plaatsen gezet. Aangezien het hier een aparte stam betreft die zelf de bovenloop van de Koningin Juliana rivier de Boeroe noemt, zou men voorlopig deze stam wellicht het best aanduiden met den naam: Boeroe mensen

 

Nieuw-Guinea Uw Naam is Wildernis. J. Verschueren en C. Meuwese 1950

Met Papoea's samen op weg II. J.Boelaars 1995

Beeldcollecties Papua Selatan:

 

ASMAT:

MAPPI:

BOVEN DIGOEL: