Merauke

Kaart uit Verslag van de militaire exploratie van Nederlands Nieuw-Guinea 1907-1915 

J W Schoorl 1997 Suku Muyu - peta halaman 19

Koninginnefeest april 1932 te Merauke. Mevrouw Fikkert met vrouw van Javaanse dokter 1932. D.H. Fikkert was tussen 1928 en 1933 hoofd onderafdeling Merauke. Foto N. Verhoeven MSC / J. Verschueren MSC, 1932. Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven Sint Agatha. MSC archief AR-P02710210 Doos 2 blad 28 foto 3 .

Pater Verhoeven laat enkele Marind mannen een tijdschrift zien. Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 10210 Doos 1 

Pater Yernaux op bezoek. Sint Agatha AR-P027 10210 Doos 1 

Pater Coppers met een drietal Marindezen - Foto H Nollen MSC 1906-1908. AR-P027 10210 Doos 1  

Drie Marind meisjes. Erfgoedcentrum Sint Agatha AR-P027 10210 Doos 1 

Marind anim mannen. Omgeving Merauke 1904. Utrechts Archief

Marind gezelschap in feesthuis. Omgeving Merauke 1904. 

Feesthuis te Sahamne Koembe (Kumbe) 1908. Opname gemaakt tijdens een expeditie in 1908 van de militaire exploratie van Nederlands Nieuw-Guinea

Dode op zijn praalbed.

Bij deze opname van een Marindinees genaamd Mabol, schreef pater Henk Geurtjens in Onder de Kaja-kaja's van Zuid Nieuw Guinea de volgende tekst:

Wanneer voor u verrees de gestalte van Mabol, uit smedig brons getogen het lenige lijf; spieren en pezen sierlijk en veerkrachtig als bogen gespannen; op de stoere schouders den fieren kop met de groote oogen, waar bijwijlen de schichtige schittering der wilde natuur in gloort, dan overmeesterde u 't gevoel: indien de Marindinees verdierlijkt is, dan blijft hij toch altijd nog de koning der dieren.... Zijn kop leek op dien van den Sphynx, rondom geschraagd door de stijve kap van het met biezen tot stugge troedels aangevlochten haar. Zoo raadselachtig ook. Wat ging er om achter die oogen als gitten? Was het, opdat het gelaat geen enkele gedachte zou verraden, dat het immer vermomd was onder een masker van bont daarop geverfde arabesken, telkens tot andere grillige snippers versneden, die het telkens opnieuw onkenbaar maakten? Dreigend als slagtanden krulden paarlemoeren sikkels uit het neus-schot omhoog. De blinkende spangen van varkenstanden om de bovenarmen, de krans van hondentanden over de borst, de steenen knots aan zijn bandelier, de boog en pijlen in de vuist, het getuigde allemaal van onversaagdheid en ongetemde kracht van den wildeman. En toch zoudt ge hem hebben durven streelen; want die wilde woestheid werd getemperd door vroolijk zwiepende veeren op den stuggen kop; een blije glinstering van schelpen en kralen zich kransend om den stoeren nek; om de bovenarmen een kleurige praal van bloemen en siertakjes, die daar schaterden als een spotlach om 't vreeselijk vertoon. Een mengeling van wilde woestheid en kinderlijke blijmoedigheid. Een poes, die onder het fluweelige streelende pootje de klauwende nagels gereed houdt; die aaiend kopjes geeft, terwijl open blijheid straalt uit haar oogjes, waaruit een oogenblik later de gloed kan flikkeren van dierlijke wreede lusten als ze speuren naar een prooi. Hij was de noh-anem, de jongeman, die pralend in zijn tooi, de trots was van 't heele dorp, van zichzelf op de eerste plaats. Op een vleiend woord over zijn fraaien opschik reageerde hij als een ros op het prijzend klappen op den slanken nek. Nohan mahi ka! dat is onze pronk! pochte hij dan in dwaze verwaandheid. Met welbehagen snoof hij op den lof, die tot hem opsteeg en genoot hij de stille bewondering, die hij wekte bij vrouwen en meisjes. Maar het priemde hem als bloedige stekels in 't hart, dat de ouden wrevelig de misnoegde koppen hadden geschud. Want hem ziende droomden zij van een glorie, die vergaan was voor altijd. Hem zal de roem niet kronen, welke de helden omstraalde, die met rijken koppenbuit beladen, keerden van avontuurlijke sneltochten in 't verre binnenland. Hem zal niet omgeven het waas van ontzag door de geheimzinnigheid geweven der verborgen inwijdingsfeesten van Imo- of Majo-genootschappen, die door hun sombere, zwaarwichtige geheimdoenerijen angstwekkend waren als de donkerten van den nacht. Hij zal niet de bewondering wekken der van heinde en verre toegestroomde menigte, als hij bij de groote déma-feesten in zijn fantastische vermomming de legenden en sagen uitbeeldt der voorvaderen.... De Marindineesche wildeman werd gevangen en tam gemaakt door de blanken, die met hun „vuurboot" opdoken uit de verre diepten der zee. Maar toch, zooals hij daar gaat, wekt hij schoone sluimerende herinneringen wakker en ook in schoone herinneringen schuilt vreugde.
Mabol werd plotseling ziek, zwaar ziek. Daar lag hij voor de hut, met wijd uitgestrekte ledematen het lijf vastklemmend tegen den grond, om afkoeling te zoeken tegen het koortsvuur, dat gloeide door zijn aderen. In stomme vertwijfeling zaten eenige ouden naast hem neergehurkt; in somber zwijgen verkroppend hun machteloosheid tegen den onzichtbaren vijand, die daar onder hun oogen dat leven, waar heel hun hart aan hing, lag dood te martelen. Zelfs de kunde der toovenaars was te kort geschoten. Tevergeefs hadden ze 't doorkrankte lichaam met heetgeroosterde bladeren gewreven; bespuwd met gemberkauwsel; de met klapperolie gesmeerde vingers hadden den buik gemasseerd en geknepen, als zochten zij 't euvel te achterhalen tot in de diepste holten der ingewanden, dat de zieke kronkelde als een worm onder de als tangen knellende knokkels; tevergeefs, alles tevergeefs.

Onder de Kaja-kaja's van Zuid Nieuw Guinea, pag. 89/90:

 

Dode op zijn praalbed. Fotograaf H.Geurtjes. Afdrukken Merauke 006, collectie Piet van Mensvoort

Groepsportret met rouwende Yey Papoea vrouwen 1912-1915 glasnegatief NMVW TM-10009065 CC-BY-SA Collectie NMVW

Twee rouwende Yei vrouwen 1912-1915 glasnegatief NMWV TM-10008581   CC-BY-SA Collectie NMVW

ONDER DE KAJA-KAJA'S VAN ZUID NIEUW GUINEA
DOOR H. GEURTJENS M.S.C

1933

Overige beeldcollecties Papua Selatan: