Keerom

Kaarten Jayapura archief

Collectie PKN diapositief DSC_8155.  Keerom eind jaren 40. Midden achteraan HPB Raphaël den Haan

Bob Schijns negatieven Irian Jaya 5-383 001. Emile Andreoli op een brug over de rivier Sekanto

Van „wilde" mensen met deugden en gebreken

De Waris-mensen en de Oemda-bevolking

 

  Holtekan, Arso, Wembi, Mejor, Meren, Waris, Jafi, Amgotro, dat zijn de stationnetjes, die U in 9 dagen passeert, reizend met de meest solide boemeltrein ter wereld, naar de verste Missiepost in het achterland van Hollandia.

 

  Bij Holtekan, gelegen aan het uiteinde van de Humboldtbaai, houdt de beschaving op. Dan trekt U de jungleboots aan Uw voeten en neemt de benenwagen die U in 6 dagen brengt naar de hoofd-post van de Missie in dit achterland, de kampong Waris. Daar zit de hoofdpastoor, pater A. Blokdijk, met broeder G. Roes, onze mantri-verpleger.

  Stelt U zich zo'n reisje niet al te gemakkelijk en beslist ook niet al te aangenaam voor. Drie dagen worstelen door vlak en moerassig bos, drie dagen door bergland.

  We maken gewoonlijk dagen van 7 à 8 uur lopen, kleine rusten inbegrepen, soms wat langer, soms wat korter.

  's Morgens om half zeven van Holtekan vertrokken zijn we om tien uur aan de rivier de Sekanto. De brug is enkele maanden geleden weggeslagen door een grote bandjir en de Papoea heeft er een primitief gevalletje van bamboe overheen gepionierd, zoals U op de foto (boven) kunt zien. Het schudt en schommelt wel een beetje, maar we komen er toch heelhuids over. Aan de overkant rusten we een uurtje, want we hebben nog een zwaar stuk van 4 uur lopen voor de boeg, voordat we aan ons nacht-bivak zijn aan de Tamirivier.

  Veel regen die dag maakt de weg nog modderiger en moeilijker dan hij al was. De koelies willen niet vooruit, ze zeggen ziek te zijn. Sommigen kun je het ook wel aanzien. Waarschijnlijk hebben ze aan de kust malaria opgelopen. De volgende dag brengt ons al tegen 12 uur in Arso, onze eerste Missiepost. Het kerkje, de pastorie, de school met goeroehuis, de nieuwe polikliniek, het posthuis, het staat allemaal aan weerskanten van het vliegveldje, dat indertijd door de Jappen is aangelegd. Toen we aankwamen, zag het vliegveld er prima uit. De bevolking had het juist geheel in orde gebracht, onder leiding van het Bestuur, want binnenkort zou de „Beaver" van de K.L.M. er officieel landen. Dezer dagen is dat gebeurd. En waar we anders 2 dagen over moeten lopen, dat vliegt U nu in een kwartier. Jammer is het echter dat die „Beaver" bijna altijd ergens anders in Nieuw-Guinea uithangt, zodat we toch gewoonlijk weer onze toevlucht moeten nemen tot de benenwagen.

  Kampong Arso telt een 240 mensen wat voor dit gebied heel erg veel te noemen is. De pastoor, pater van Beurden, bewerkt van hieruit een 17 kampongs die hij in ongeveer twee weken lopen bezoekt. De kampongs variëren tussen de 200 en de 20 zielen en het hele gebied van Arso en Wembi samen telt ongeveer een 1200 mensen.

  U ziet dus hoe uitermate dun bevolkt dit grote gebied is en hoe moeilijk te bewerken.

  Er worden in dit dun bevolkte gebied minstens 3 talen gesproken van zeer ingewikkelde structuur. U begrijpt dat het voor een pastoor, die daar zit, praktisch een onmogelijkheid is om al deze taaltjes te leren. Hij bedient zich dan ook van Maleis. Dit kan, daar er nu al gedurende 8 jaar in vele kampongs schoolonderwijs is gegeven. Het gebied telt 5 gesubsidieerde en 2 ongesubsidieerde missieschooltjes.

  De derde dag steken we bij de kampong Workwame de rivier de Tami over, moeten 2 keer door een sagobos heen en als we die dag een uur of vijf gelopen hebben komen we aan de berg van Wembi, dat op ongeveer 450 meter hoogte ligt. Daar zetelt het Bestuur van het Arso-Wembigebied. Na Wembi wordt het terrein meer geaccidenteerd. We stijgen tot 560, dalen weer tot 220 meter, gaan voor de kampong Mejor een berg over van 800 meter, doen dat een paar uur later bij Meren nog een keer en voor-. dat we in Waris aankomen hebben we bij de kali Meren nog een steile klim gehad van 700 meter.

  Waris zelf ligt op 560 meter hoogte. Daar is het Bestuur gevestigd van het gehele district, daar zit de politiepost, de Missie met kerk en schooltje en de polikliniek met ziekenhuisje dat door onze broeder mantri-verpleger Roes wordt bediend.

  Deze broeder tourneert regelmatig alle kampongs langs van het Arso-Wembigebied, het Waris- en het Jafigebied, dat nog een eind zuidelijker ligt, een taak die veel te groot en te zwaar is voor één man.

  De Warisstreek heeft een prettig klimaat, uitstekende kleigrond — U ziet nergens erosie —, mooie bevolkingstuinen, een bevolking van circa 2350 mensen, die vrij dicht bij elkaar wonen. In 5 dagen loopt U gemakkelijk het gehele gebied door. Dwars door het gebied loopt een bergrug tot 900 meter hoog, waarop een 12 kampongs liggen, de andere 15 kampongs liggen aan de andere zijde, waar het zeer waarschijnlijk Australisch gebied is. Dit zal bij een eventuele grensvaststelling wel enige moeilijkheden geven, omdat de hele stam nu al jaren onder Nederlands Bestuur staat en bovendien omdat de helft van de kampong bossen zijn en dus zijn bestaansmogelijkheid geheel op Nederlands gebied heeft liggen. De Warismensen zijn een blij en actief volkje en de gezondheidstoestand van de mensen is over het algemeen goed te noemen. Het zijn ongetwijfeld de beste werkers van het hele achterland.

  Drie dagen ten Zuiden van Waris, ligt het Jafi gebied dat ook reeds enkele jaren onder Bestuur, is gebracht. Onze Missiestatie ligt midden in bergachtige gebied in de kampong Amgotro. Maar één, twee dagen lopen ten Zuidoosten van het Warisgebied liggen nog een stel kampongs, die niet onder Bestuur zijn gebracht. Het zijn de Waina, Oemda, Soeanda en Poendakampongs. Naar ruwe schatting een groep van 2000 mensen.

  Laat ik U over ons laatste bezoek aan deze kampongs enkele indrukken geven. Op een dag lopen van Waris kregen we in de kampongs Mindepokken en Dovenind een 20 vrijwilligers bij elkaar die ons naar Oemda en Waina zouden brengen en meteen als tolken zouden optre' den. Ons bezoek was al enkele weken tevoren aari,: gekondigd want de pastoor van Waris, pater Blois. dijk, was in deze streek geen onbekende meer da° hij het al een keer of zes had bezocht.

  Van Epni naar Oemda zouden we die dag trekken door de hoetan (hutan, Indonesisch voor 'bos') van Mindepokken, ongeveer 6 uur lopen over weinig belopen paadjes. 's Middags tegen 4 uur kwamen we in de eerste tuinen van Oemda aan. De Warismannen worden stil. Er wordt niet meer gezongen, niet meer gepraat. Ze zijn klaarblijkelijk niet helemaal op hun gemak. Stel je voor dat die mensen zouden schrikken, dan gebeuren er gekke dingen!

  De eerste ontmoeting met de Oemda-bevolking heeft vrij onverwachts plaats. We dalen juist naar een kali af, als daar drie Oemdamannetjes staan te vissen. Ze doen dat met vergiftige derriswortels die ze op diepe plekken in het riviertje leggen, waardoor de vissen boven komen drijven en gevangen Worden. Het was een kostelijk gezicht die eerste ontmoeting! Het mannetje in de rivier schrikt wel een beetje van al die Warismannen en grijpt naar zijn pijlen en boog, die achter een boom staan, maar als hij die blanke toeans erbij ziet brengt hij ze gauw weer weg en haalt zijn twee kameraden er bij.

 

  De ontmoeting in de kali is zeer hartelijk. Er worden vele omhelzingen gepleegd met „jena mappenem" voor en na, wat zoveel betekent als: „Jij bent een fijne vent". Wij worden terstond naar boven gebracht waar ze hun tuinen hebben. Er staan twee kleine huisjes. Ook zien we daar de 3 echtgenoten. Voor de tuinhuisjes staat een hele rand gecultiveerde bloemen, 4 struiken gele en rode kattestaarten, leinbang sepatoe en een grote bos oranje Afrikaanders

  Ik vermoed, dat de meeste van die bloemen door ruilhandel het binnenland ingekomen zijn. Hoe anders die Afrikaanders daar te verklaren?

  De kampong is een half uur verder: Er wordt onmiddellijk getelegrafeerd. Met volle borst, met een zeer hoge falsetstem, zingt het ventje: „re do mi; fis mi", drie, vier keer achter elkaar. Dan roept hij wat op dezelfde zangerige toon en begint weer opnieuw. Ik versta alleen het woord: Pater. Binnen een half uur komt het dappere krijgsvolkje opdraven, allen met pijl en boog, met hele bundels suikerriet, met kladi en oebiknollen. Er wordt druk geruild tegen kralen, scheermesjes, lucifers, zout en andere begerenswaardige artikelen. 's Nachts hebben we een stuk of vijf schildwachten bij ons bivak. Ze houden ons een klein beetje in de gaten. Je kunt immers nooit weten of die vreemde snuiters geen gekke of gevaarlijke dingen uitspoken in hun bossen, geheime obat maken of iets dergelijks! 

Bob Schijns negatieven Irian Jaya 5-383-018. Een man uit Waina.

  De bevolking is klein van stuk, zoals U op de foto kunt zien. De mannen dragen allen een zeer typische hoofd- en neusversiering, zoals die nergens elders in dit achterland wordt aangetroffen. De haren worden strak in een knot naar boven gebonden, waaromheen strak gebonden een bontvelletje zit van de koeskoes. (In Waina waren het niet altijd bontvelletjes). Meestal zit om het velletje heen een brede band van gevlochten witte pitjes. Boven in de opening stoppen ze een flinke bos Kasuarisveren en soms ook daarbij enkele paradijsvogelveren. Sommigen droegen onder het koeskoesvelletje in het haar een bloem

  De neus is boven in de punt doorboord en in beide neusvleugels opzij. Ook het neusschot is doorboord. In het bovenste gat, op de punt dus, staat verticaal een klein benen pinnetje van 4 centimeter lang waarop, bij de meesten, drie gekleurde kraaltjes zitten met als afsluiting een knoop. Bij een enkele zag ik nog de oude neusversiering. Hier geen kraaltjes maar een schildje van een groene tor en een kaurischelp. Aan het pinnetje zitten twee zwarte strengetjes vast die ze door de beide neusvleugels opzij trekken. Het geeft het idee van een kattensnor. Dwars door het neusschot hebben de meesten een slagpen zitten uit de vleugels van een Kasuaris, of twee varkensslagtanden in een halve maan met omhooggerichte punten, zoals U op de foto kunt zien. Ook de oorschelp is op twee plaatsen doorboord waardoor rechtstandig een klein dun Kasuarisbotje steekt, soms versierd met groene of rode veertjes. Om de hals ziet men bij sommigen een soort pendentif van varkensslagtanden met onderaan vaak een grote schelp. Om de arm dragen de mannen een rottan (rotan) band waarin sommigen een klein benen dolkje hebben zitten. Als schaambedekking een ronde versierde dop. De jongens, die ik zag, naar schatting een jaar of dertien, hadden noch neus-, noch hoofdversiering, noch schaambedekking, waaruit men misschien zou kunnen concluderen dat deze bij de initiatie worden gegeven.

  De vrouwen waren met minder opschik gekleed. In de haren een soort aangevlochten pijpenkrulletjes, om de hals een brede collier van kaurischelpen en als schaambedekking het bekende vezelschortje. De vrouwen, die ik te zien kreeg, waren niet beschilderd. De kampongs, die we bezochten, zagen er vrij fatsoenlijk uit. De huizen staan op de grond en niet op palen zoals in de Warisstreek. Typisch was, dat ze uitgekauwde suikerrietstengels niet op de grond smeten maar netjes in een bak deponeerden om ze daarna buiten de kampong te gooien.

  Varkens heb ik in de kampong noch in de tuinen gezien. Vaatwerk is niet bekend. Water wordt gekookt door middel van gloeiend verhitte stenen, die in een bladschede (nipoeng) vol water worden gedeponeerd. De knolvruchten worden in het vuur gepoft.

 

  's Nachts lag ik, te midden van de knetterende en rokende vuurtjes in de huizen om ons heen, na te denken over deze z.g. „Wilde mensen!". Ook deze doodarme mensen hadden hun deugden en gebreken. Inderdaad is hun manier van doen in veel opzichten anders dan de onze. En toch ook weer bij alle verschillen treffend eender.

E. ANDREOLI O.F.M.

 

Uit: Nederlands Nieuw-Guinea juli 1956 p 6 t/m 8

 

 

Bob Schijns negatieven Irian-Jaya 5-383-005. Papoea's van Waris met hun typerende uitdossing. In gezelschap van OFM paters Hoogendijk, van de Pavert en Andreoli. Medio jaren 50. Foto: Irian Jaya negatieven OFM.

Bob Schijns negatieven Irian Jaya 5-383-016. Pater Andreoli en pater Hoogendijk kampong Oemda

Bob Schijns negatieven Irian Jaya 5-383-002. Zoutuitdeling in kampong Waina - de mannen met broeken zijn uit de Warisstreek

Bob Schijns negatieven Irian Jaya 5-383-014. Pater Andreoli en Broeder Roes (plus NN) bij een dodenfeest in de Keerom, het achterland van Hollandia tegenwoordig Jayapura

 

Aankleding dodenfeest.

Dit feest werd in het achterland van Hollandia gehouden en duurde twee dagen. Men hield het eens in de vijf a zes jaar, waarbij een man gedurende een hele tijd - zoiets als een half jaar - varkensvlees verzamelde en opsloeg in de grond. Had hij dan genoeg voor de hele clan, dan ging ieder ander sago - en andere tuinproducten in het wat zuidelijker deel van het achterland - halen. Voor elke overledene - ook voor babies - was er een persoon, die namens hem of haar figureerde, en dat was dan te zien aan de danskleding, die hij gebruikte. Men gebruikte drie soorten van danskleding: eerst een relatief korte, dan een middelgrote, en op het laatst een vrij lange - zo rond de twee en een halve meter -. Na het optuigen van de dansers, begon dan namiddags op half vijf het dansen, en dat ging de hele nacht door. Ook zo de volgende dag tot men in de namiddag tegen het donker begon met het verdwijnen van de figuranten in het bos, te beginnen met de minst belangrijke man of vrouw; als laatste verdween dan ook de voornaamste persoon en met hem waren ook alle schedels - die men te voren ophaalde uit de grotten, waar men de lijken had neergelegd.

Floor Hoogenboom

 

Bob Schijns negatieven IrianJaya1-37-002. Waris dodenfeest.

Bob Schijns diapositief Adatfeesten-32 - Dodenfeest Amgotro

Bob Schijns Adatfeesten-30 - Dodenfeest Amgotro


Dansfeest 

 

Het dorp ligt onder de rook van talrijke vuren. De geur van bakkend en vettig druipend varkensvlees dringt door tot ver onder de donkere bomen van de rimboe. Het dorpsplein midden tussen de hutten is de kern van het feest. Hier klinken de roffels op lange trommen, hier ruisen de mysterieuze fluiten, hier zingen mannen en vrouwen de eeuwige bezweringen, de balladen zonder eind, de langdurige en ook wel eentonige refreinen. Papoea's in rijke vermomming gestoken, op het hoofd een torenhoge tooi, versierd met elke felle kleur van het oerwoud. Om de schouders een mantel van gras die heel het lichaam bedekt. Het gezicht bestreken met klei, soms tot een clowneske uitdrukking, soms volgens een afschrikwekkend patroon. Deze bizarre figuren stellen de afgestorvenen voor. De familieleden van de doden houden hen vast bij de slippen van hun grasmantels, en samen dansen zij op het ritme van trommels, fluiten en handgeklap de dansen van de vierjaarlijkse dodenfeesten. 

Eten en dansen vormen de voornaamste elementen van dit langdurige feest. Varkens die jarenlang met zorg zijn gemest stofferen de werkelijk uitzonderlijke feestmaaltijden voor de inwoners van het dorp en de honderden gasten. De mannen dragen met zwier hun danstooi. Maar de hoofdpersonen van het feest zijn de geesten die overal aanwezig zijn en de gang van riten en ceremonies bepalen. En na afloop van het feest verdwijnen in de duisternis van het oerwoud. 
Dat is het dodenfeest van Amgotro. Het helemaal beschrijven is onmogelijk. Men zou het moeten gaan zien. Zoals men ook verder zou moeten trekken naar Arso en Wembi, om daar de festijnen mee te maken. Ze zijn er anders, zoals ze overal anders zijn. Maar ze hebben ook iets gemeen: ze nemen een belangrijke plaats in het leven in, ze hebben een functie in de Papoea-maatschappij, die wij graag primitief noemen, maar die tegelijkertijd zo ingewikkeld is dat men jaren nodig zou hebben om ze te ontwarren. Men komt er wellicht niet meer mee klaar voordat die maatschappij verdwenen is en plaats heeft gemaakt voor een westerse beschaving... 

Godsdienstige feesten 

Een ding is opvallend: het religieuze karakter van de feesten. Op het dodenfeest van Amgotro is dat wel heel duidelijk. De geesten van de overledenen zijn zelfs de hoofdrolspelers in het dansdrama. Maar ook de dansen die men in Arso en Wembi aanwendt ter bestrijding van ziekte, ter bevordering van de vruchtbaarheid of om kwalijke demonen te verdrijven zijn alle gebaseerd op de overtuiging dat hier geesten in het spel zijn die met magische middelen verdreven of goed gestemd kunnen worden. 

Ziekte en dood zijn onverklaarbaar, geheimzinnig, onhandelbaar. Een mysterie waarvoor je bang kunt zijn en waar je maar weinig tegen kunt doen. Dat geldt voor elke beschaving, dat geldt voor elke mens, dat geldt dubbel voor deze mensen. Want ziekte en dood komen hier veel, zeer veel voor. De mensen hier zijn over het algemeen niet sterk. Kinderen sterven voor het grootste deel vóór ze een jaar oud zijn. De verklaring voor deze nood? Bedroevende hygiënische toestanden en vooral gebrekkige voeding.

Eten is er genoeg, maar de samenstelling is eenzijdig: sago, sago en nog eens sago. Afgewisseld met een feestvarken, eens in de vier jaar. Voor westerlingen is het duidelijk: het ontbreekt hen aan vitaminen, aan eiwitten, aan tal van stoffen die noodzakelijk zijn voor een harmonische groei en een blakende gezondheid. Wij hebben een natuurwetenschappelijke verklaring voor ziekte en dood bij de hand. Zij echter zoeken het ergens anders. Er zijn geesten in het spel die tevreden gesteld moeten worden of verdreven. Die schrikken van de figuren op hun schilden en de wijk nemen voor het geluid van hun heilige fluiten. En helemaal ongelijk hebben zij niet. Tenslotte kan geen enkele vitamine de mens eeuwig in leven houden. Er is iets dat natuurwetenschappelijk niet te verklaren valt. De dood is een religieuze werkelijkheid en de doden blijven op een of ander manier leven. Hun dodenfeesten zijn op deze werkelijkheid een magische reactie, die eigenlijk langzaam omgebogen zou moeten worden in een christelijke richting. Zou de missie erin slagen deze religieuze realiteit te binden aan het christendom, dan zou daarmee een groot gevaar voorkomen zijn: het gevaar dat het nieuwe geloof als een vreemde werkelijkheid van buitenaf op het  Papoea-leven en de Papoea-maatschappij wordt geplakt. 

Maatschappelijke betekenis 

De onvolwaardige voeding maakt niet alleen zieke mensen, zij maakt ook apathische, futloze, vermoeide mensen. Het leven is voor hen kleurloos en eentonig, omdat zij de moed niet kunnen opbrengen aan iets groots te beginnen. De dansfeesten bieden hier een aantrekkelijke ontspanning. Zo'n evenement is iets waarvoor de meest zielloze nog warmloopt. Hij kan er naar uitzien, hij zal zich erop voorbereiden. Hij zorgt voor de grote hoeveelheden varkensvlees die nodig zijn voor de talloze gasten. Hij maakt zijn hoofdtooi klaar, beschildert de schilden, snijdt fluiten en verzamelt kleurige klei. Gedurende de hoogtijdagen kent zijn enthousiasme geen grenzen. Hij is ergens mee bezig en hij doet dat met vuur, dagenlang, wekenlang. Als het festijn voorbij is heeft hij iets om over te praten, om op terug te zien, om trots op te zijn. Zo betekent een dansfeest veel meer dan de nieuwe manier van verpozen die langzaam binnendringt: drinken en nog eens drinken, afgewisseld met wat zielloos gelal. 
Het feest houdt de Papoea-maatschappij in evenwicht door de betekenis die het verleent aan de mannen. In het gewone leven hebben de mannen niet zo erg veel te betekenen. Zij moeten zorgen voor de jacht, voor het zware werk. Maar gejaagd wordt er nagenoeg niet meer. Het beetje lichamelijke arbeid dat de gewoonte van hem vraagt kan toch zijn dag niet vullen. Hij loopt eigenlijk zo'n beetje verloren. Zijn prestaties dwingen weinig respect af, en hij weet dat. Maar hij is de man die het feest maakt. Hij kent de geheimen van het Kerwari-huis, hij bespeelt de heilige fluiten, hij danst de doden na. De vrouwen kunnen bewondering voor hem hebben. Zijn leven heeft zin. 

Op de aftocht 

De feesten bestaan nog in dit jaar 1963. Maar zij worden met de ondergang bedreigd. Nu reeds kijken de „beschaafde'' Papoea’s die in Hollandia zijn geweest meewarig op hun stamgenoten neer. Ook de man uit het land ten zuiden van Hollandia wil modern zijn. Hij is bereid daarvoor veel te vergeten. Op de duur zelfs zijn feesten. 
Toch bezitten die feesten zoveel goeds dat het totaal verdwijnen ervan beslist een verlies zou betekenen. De toekomst is niet tegen te houden. Maar zij is hopelijk wel te beïnvloeden, zodat alles dat goed en waardevol is beschermd kan worden, en misschien behouden.

 

Uit: Sint Antonius maandschrift voor de vereerders van den grooten wonderdoener van Padua- jrg 65- 1963 no 3, Dansfeest Amgotro p68-71

Ziektewerende schilden

Collectie PKN diapositief DSC_8159. Verzamelde bevolking van Oerkwanda (Urkwanda). Uiterst rechts HPB Raphaël den Haan. 

Collectie PKN diapositief  DSC_8164. Verzamelde mannen

Collectie PKN diapositief DSC_8157 uitsnede. Meisje met fluit

Bob Schijns negatieven Irian Jaya 1-37-003. Moeder en kind te Waris

Keerom gebied wrsch. Amgotro. Man met beschilderd gelaat en grote van geometrische motieven voorziene draagtas

Overige beeldcollecties provincie Papua: