Foto- en knipselalbums van Jan Sneep, bestuursambtenaar Zd Ned. Nieuw-Guinea 1956-1962
Pagina 2: De Frans-Nederlandse filmexpeditie 1959-1960
Jan Sneep ( 28 september Fijnaart Noord-Brabant - 16 januari 2016 in Voorschoten) kwam in 1956 naar Nieuw-Guinea voor een vierjarig contract als bestuursambtenaar. Hij kreeg de taak als eerste een bestuurspost te Mindiptana te bemannen, woongebied van de Muyu en Mandobo en, noordelijker, de Sibillers (tegenwoordig Ngalum). Hij leerde Maleis en sprak na enige tijd zo’n paar honderd woorden Sibil en was zo bij uitstek in staat contact te maken met inlandse stammen.
In 1958 richtte hij de bestuurspost Sibil op en bereidde de latere Sterrengebergte-expeditie voor, de grote, door het KNAG georganiseerde expeditie naar het Sterrengebergte, éen van de laatste 'witte vlekken' op de kaart.
Direct daarop volgde zijn deelname aan en begeleiding van de Frans-Nederlandse Centraal Bergland Expeditie van 1959–1960, ook wel bekend geworden
door de documentairefilm 'Le Ciel et la Boue', geregisseerd door Pierre-Dominique Gaisseau.
De expeditie had als doel om een dwarsdoorsteek te maken van het zuiden naar het noorden van Nederlands Nieuw-Guinea (nu Papoea, Indonesië), door het grotendeels onontdekte en ontoegankelijke Centraal Bergland.
Sneep had de leiding over de Nederlandse tak van de expeditie, met name de lokale logistiek, voorbereiding en communicatie met de inlandse bevolking. Hij organiseerde dragers, levensmiddelen, medische voorzieningen en begeleiders vanuit de inheemse dorpen. Zijn terreinkennis, talenkennis en culturele sensitiviteit vormden de spil waarom de expeditie draaide. Hij liep de tocht mee vanaf Kepi met tenten, camera-apparatuur (ruim 450 kg), en leidde de groep door modderige jungle en hooggebergtes onder extreme weersomstandigheden (8000 mm neerslag per jaar, koude bergtoppen)
De tocht duurde zeven maanden, en drie lokale dragers overleden tijdens de barre tocht van rivierkloven naar bergtoppen van meer dan 3.500 meter.
In februari 1960 kreeg Sneep tijdens de tocht gele koorts, een vorm van malaria, die hem ernstig trof. Samen met twee dodelijk uitgeputte leden van het Franse filmteam moest hij met een watervliegtuig opgepikt worden aan de oever van de Idenburghrivier.
Na deze slopende reis keerde Sneep terug naar Nederland en zag af van een terugkeer naar Papoea, uit pijn om wat er na de overdracht aan Indonesië veranderde.
De documentaire “Le Ciel et la Boue” won de Gouden Palm (Palme d’Or) voor Beste Documentaire op het Filmfestival van Cannes in 1961.
Links:
Jan Sneep op 'Rozenberg Quarterly':
Einde van het stenen tijdperk – De Frans-Nederlandse filmexpeditie
Einde van het stenen tijdperk – Nawoord
Overige:
Le Ciel et la Boue (youtube)
Op avontuur naar de laatste witte vlek: Nieuw-Guinea, Meindert van der Kaaij, Dagblad Trouw 27 januari 2016
Routekaart en filmteam. V.l.n.r. Hervé de Maigret - Tony Saulnier - Gilbert Sarthre - Gérard Delloye - Jean Bordes Pagès - Pierre Dominique Gaisseau - Gérard Beltgens.
Een bladzijde uit een door missionaris MSC Cees (Kees) van Kessel nagelaten foto-album. Van Kessel begeleidde het team het verblijf in Asmat speelde een sleutelrol in de introductie van het team bij de lokale bevolking. Gaisseau en zijn mannen verbleven ongeveer drie maanden in het Asmat-gebied, waar ze contact legden met volkeren die vrijwel geen westerlingen hadden gezien.
Foto Kees van Kessel (missionaris MSC te Atsj): Gérard Delloye in gesprek met een Asmatter
Uit het dagboek van Tony Saulnier:
Merauke, 2 september 1959. Wij vertrekken om één uur na middernacht. Gisteren zijn wij met een gecharterd vliegtuig van het noorden naar ons uitgangspunt Merauke overgestoken. Wij gaan nu per schip de zuidelijke kust van Nieuw-Guinea volgen. De Nederlanders zeggen ons, dat het op zee slecht weer zal zijn. Uitzonderlijk is dit niet, want in dit hoekje van de wereld, dicht bij Straat Torres, die Nieuw-Guinea van Australië scheidt, spookt het bijna altijd. Een grote politieboot zal ons tot aan de Cook-rivier escorteren. Daar zullen wij ons aan boord begeven van grote prauwen, die met buitenboordmotoren van 28 pk zijn uitgerust. De politiechef van Merauke zal ons met een patrouille van zes man twee maanden vergezellen. De wind zweept de golven op tot een hoogte van vijf meter.
Aan boord van de Tasman tussen Merauke en de Cookrivier, 4 september. Tegen vier uur in de morgen dringen wij de Prinses-Mariannestraat binnen, welke het Frederik-Hendrikeiland van het vasteland van Nieuw-Guinea scheidt. Het water staat z6 laag, dat wij midden in de vaargeul aan de grond lopen. Wij gaan het land op en installeren ons in een verlaten kamp van krokodillenjagers. Een enorme verbleekte krokodillenschedel waakt over onze rust. De dansende vlammen van ons kampvuur leveren een fantastisch schouwspel in de nacht. Het vlot, dat ons de volgende morgen naar de politieboot Tasman terugbrengt, slaat ten gevolge van de hoge zee bijna om. In het woelige water wemelt het van de haaien.
Aan de monding van de Cookrivier, 7 september. Ons eerste contact met een Papoeadorp. De nederzetting bestaat uit een aantal gemeenschapshuizen op palen. De grond ligt bezaaid met gepolijste en bewerkte schedels. Dit zijn de relieken van de voorvaders. De huidige bewoners gebruiken de schedels als hoofdkussen. Andere schedels, die aan het dak zijn opgehangen, behoorden aan de vijand. Zij zijn gemakkelijk te herkennen, want zij hebben geen van alle een onderkaak. Dit macabere schouwspel doet bijzonder spookachtig aan. Wij moeten terugdenken aan de twintig reisgezellen van Cook, die hier honderdtachtig jaar geleden het slachtoffer van de kannibalen zijn geworden. Als de avond valt, menen wij de aanwezigheid van spoken om ons heen te voelen. Buiten, onder het beklemmende ritme van een trom-mei, zijn de Papoea's bezig toebereidselen te treffen voor een dans.
13 september. Wij hebben een vlot geconstrueerd. Drie aan elkaar gebonden prauwen dragen een platform van zes bij twee en een halve meter. Aan de monding van een roestbruin riviertje hebben wij een dorp ontdekt. De vrouwen trokken juist ter visvangst. Het was onbegrijpelijk, hoe snel zij met hun ovale netten vooruitkwamen over de modderige wirwar van boomwortels. De mannen liepen rond met de schedels van hun voorvaderen, die zij aan een touwtje voor hun borst droegen. Een uitkijkpost van vijftien meter hoog domineert de nederzetting. Hier zijn de pijlen en bogen opgeslagen, benevens een hoeveelheid griezelige krijgsbuit.
14 september. Wij hebben zo juist vernomen, dat een Russische raket om de maan cirkelt. Hier bevinden wij ons in de oertijd. Nederland, dat de inlandse bevolking tot zelfbestuur wil opvoeden, staat wel voor een bijzonder zware taak. De problemen zijn ontelbaar. Uit bittere noodzaak waren de inboorlingen tot nu toe menseneters. Er was eenvoudig geen ander voedsel voorhanden. Een in deze streek wonend volk, de Mappiërs, noemde een andere stam Manné. In werkelijkheid betrof het de Asmatters, die wij nu gaan bezoeken. Taalkundigen hebben later ontdekt, dat Iet woord Manné in de Mappitaal eenvoudig „ons voedsel" betekende ! Dit weerhoudt de Asmatters er overigens niet van zelf ook koppensnellers te zijn.
Aan boord van ons vlot op de Kronkelrivier, 16 september. De rivieroevers worden aan weerskanten gevormd door groene muren van wel dertig meter hoogte. Op de stammen van de reusachtige .bomen groeien de orchideeën bij duizenden. Een hevige tropische stortbui dringt door het dak van ons vlot. Tot hiertoe is nog nooit een blanke gekomen. Langs de oevers vinden wij herhaaldelijk achtergelaten prauwen en onbewoonde dorpen. Waarschijnlijk heeft het geluid van onze motor de inboorlingen op de vlucht gejaagd. In minder dan een dag maken wij de overgang mee van het maagdelijke bos naar de vlakte. Sinds het middaguur hebben wij het gebied doorvaren van vier verschillende stammen, die elk een eigen taal spreken. Onderzoekingen hebben uitgewezen, dat er, afgezien van de dialecten, minstens tweehonderd geheel verschillende Papoeatalen bestaan. Sommige talen worden nog slechts gesproken door groepjes van twintig of dertig mensen.


20221 Serie KIII-954 Met een groep prauwen en een Franse filmploeg op twee vlotten van Basim naar Buepis voor een -vlootshow- van 3 dorpen - Cineast Pierre Gaisseau start de buitenboordmotor en commissaris Beltgens ziet toe


Adoptieritueel te Basim
-Pater van Kessel, een Nederlandse missionaris, legde ons de betekenis uit van de plechtigheid, die wij zouden bijwonen. Missionarissen en zendelingen zijn de enige blanken, die ooit met deze wilde stammen contact hebben. Hun werk brengt hen dikwijls ver buiten de gebieden, die door de autoriteiten onder bestuur zijn gebracht. Gedurende de ochtend zijn van ieder dorp twee inwoners door hun dorpsgenoten voor de ceremonie gereedgemaakt. In hun haren zijn lange vlechten van kokosvezel bevestigd. De verzoeningsplechtigheid, die. even later volgde, was hoogst uitzonderlijk. Een dertigtal mannen ging) op de buik op de grond liggen. Een even groot aantal vrouwen ging met gespreide benen over hen heen staan De twee paren Papoea's, die de verzoening symboliseerden, moesten nu door de aldus gevormde tunnel kruipen. Ook wij krijgen op onze beurt een stiefvader en een stiefmoeder toegewezen. Mijn stiefvader heeft meer dan tien koppen gesneld. De stiefvader van Gaisseau heeft niet minder dan tweeëndertig vijanden een kopje kleiner gemaakt. Door deze indrukwekkende prestatie is hij dan ook dorpshoofd geworden.
Dagboek Tony Saulnier
Foto's Kees van Kessel (missionaris MSC te Atsj)
Uit het dagboek van Tony Saulnier:
-27 september. Het heeft de gehele, nacht gestortregend. Het water plenst nog altijd naar beneden als wij ons klaarmaken voor een modderig opstaan. Gaisseau en Delloye hebben wonden aan hun voeten die geïnfecteerd zijn en niet genezen willen. Duizenden vliegen zoemen om ons heen. Wij hebben twee kisten met geneesmiddelen, maar geen penicilline. Zo goed en zo kwaad als het gaat, proberen wij het met sulfa-oplossingen. Een kring Papoea's bekijkt dit eerste-hulpwerk met grote verbazing. Zeker de helft van hen heeft last van grote etterende wonden, die door de framboesia worden veroorzaakt. Het lichaamsdeel dat door die ziekte wordt aangetast, is na verloop van tijd geheel onbruikbaar. Wij slapen die avond midden tussen een kring van kampvuren. De rook doet ons hoesten maar biedt tenminste enige bescherming tegen de insekten.
Otsjanep, 1 oktober. Een tamelijk rechte rivier, de Ewta, leidt ons naar het mooiste dorp dat wij tot nu toe hebben gezien. Naar schatting bevat het duizend inwoners. Wij worden begroet door vier grote totems, die elk zes meter hoog zijn. De twee mooiste zijn versierd met de allegorische voorstelling van twee boven elkaar geplaatste mannenfiguren. De onderste figuur houdt een afgesneden kop tegen zijn buik; de bovenste heeft een kind op zijn schouders getild. Op de dag van hun inwijding moeten de kinderen van dit dorp een vers gesnelde kop tussen hun dijen houden. Deze praktijk schijnt nog altijd uitgeoefend te worden, ofschoon geen enkele blanke er ooit getuige van is geweest.
Voor de eerste maal, geloven wij, naderen we nu het raadselachtige volk van de Asmatters, waarvan de naam betekent „het volk bij uitstek". Volgens de overlevering zouden hun voorouders in prauwen de Eilandenrivier, die zij de rivier van de hemel noemen, zijn afgezakt.
De verschillende stammen zijn verspreid over gebieden, waarvan men de grenzen niet kent. Tot kort voor de laatste oorlog wist men van hun bestaan nog vrijwel niets af. Bepaalde aspecten van hun sociale structuur en hun opvatting van het heelal plaatsen de geleerden voor ongekende problemen. Met grote belangstelling hebben wij gezien, hoe de inboorlingen een steven-versiering maakten voor hun ranke kano's. Nadat met enorm veel moeite een zware moerasboom naar het dorp was gebracht, begon de beeldhouwer van de stam de boom onder het zachte, ritmische gezang van zijn dorpsgenoten met zijn bijl te bewerken. Als onderdeel van een vrij ingewikkelde compositie vervaardigde de Papoea-artiest een houten mensenfiguur, die typerend is voor de kunst der Asmatters. Morgen zullen wij zien hoe zij een trommel maken. Men heeft ons reeds verteld dat de leguanenhuid vastgeplakt wordt met het bloed van een vrouw, die voor dit doel een ader in haar been opent.
Cookbaai, 5 oktober. Heden een radioboodschap ontvangen van Jan Sneep, die ons zal vergezellen op de tocht dwars door de ketens van het Centrale Bergland. De barrière bestaat uit een ontzaglijke stenen muur die zich praktisch tot de noordkust uitstrekt en hier en daar vierduizend meter hoog is. Sneep is van mening, dat er meer dan vijftig dragers nodig zullen zijn. Zelfs met behulp van de vliegtuigen zal de bevoorrading dus uiterst moeilijk worden. Eenmaal aan de overkant van de bergketens moeten wij een zijstroompje vinden van de rivier A, die nog op geen enkele kaart staat.