September 1959 trok pater franciscaan Jan van de Pavert als eerste missionaris het Sibil-gebied in om in opdracht van bisschop Staverman te zien waar in deze omgeving het best een missiestatie opgericht kon worden. Hij kwam in aanraking met Papoea's die eerder slechts sporadisch contact hadden gekend met westerlingen . Om het ijs te breken begon Jan van de Pavert  op eigen initiatief in een verlaten mariniersbivak* een kleine polikliniek  waarmee met de lokale bewoners de eerste contacten konden worden gelegd. Soms bleek inderdaad medische hulp geboden maar men kwam voornamelijk uit nieuwsgierigheid eens kijken bij de polikliniek met die lijvige witte mens en al zijn wonderlijke snuisterijen. 

Dat Jan van de Pavert diep onder de indruk was van het immens uitgestrekte Maokegebergte op zijn tocht naar de Sibilvallei en een bijzonder hartelijk contact met lokale bevolking opdeed blijkt wel uit zijn cameraopnames die we hier kunnen laten zien. Dankzij de zorg van medebroeder Bob Schijns konden de negatievenfilms vele decennia perfect bewaard blijven in het OFM klooster te Utrecht.  2017 werden ze voor het eerst gepubliceerd op een account van Papua Heritage Foundation op flickr.com. 

Een ten behoeve van mgr Staverman uitgetypt verslag van de bevindingen van Jan van de Pavert  in de Sibilvallei  is  hier in te zien 

In Hoe God verscheen in Papoea  van Jan Sloot (2010) wordt de bredere context van de stichting van de eerste missiepost in  het Sterrengebergte  waartoe Jan van der Pavert de eerste voorbereidingen trof uit de doeken gedaan. Het hoofdstuk hebben we hier opgenomen.

 

*overgebleven van de Sterrengebergte Expeditie - zie hierover de pagina's Jan Sneep  en Piet ter Laag

 

Jan van de Pavert met enkele Muyu helpers

Pater franciscaan Jan van de Pavert met enkele Sibilbewoners

Cadeau van de mariniers

Ngalum vrouw met fraai halssnoer van zaden met een oesterschelp als hanger

Het katoen van haar mitella is iets buitengewoons

De polikliniek wordt druk bezocht

Ngalum vrouw met varkensslagtanden en kaurischelpen 

Ngalum vrouw met varkensslagtanden en kaurischelpen 

Ngalum vrouw met varkensslagtanden en kaurischelpen 

Cadeau van de mariniers 

Meer opnames van de Ngalum zijn te vinden op de pagina van Jan Sneep

De pagina van Huub Zwartjes

De pagina  van Sibbele Hylkema

Pagina Jos Donkers

Verslag over vestiging van Missiepost Sibil
door J.H. v.d. Pavert OFM
van 14 sept.-22 okt. 1959.
--------------------------------------------
De Sibilvallei, gelegen op tweehonderdvijftig kilometer ten Zuid-zuid-westen van Hollandia, werd , voor zover bekend, voor het eerst door europeanen bezocht in 1938. Twee ingenieurs hebben zich toen als onderdeel van de Archbold expeditie geworpen op het zoeken naar goud. Dat zij het niet vonden zal wel de reden zijn dat men de Sibil met rust heeft gelaten tot 1956. Controleur Schoorl liep met AAA. A.A.Hermans via Tanah Merah naar de vallei ter eerste oriëntatie van de nieuwe wetenschappelijke expeditie, speciaal met de bedoeling de mogelijkheid voor het aanleggen van een strip te onderzoeken. In Maart 1958 was de strip gereed, nadat per 1 jan. 1958 de bestuurspost Sibil officieel geopend werd verklaard. Genoemde Hermans werd de eerste bestuursambtenaar voor Sibil. Vanaf het gereedkomen van het vliegveld heeft men menige charter van de M.A.F. gevraagd, het lag dus voor de hand dat er ook een keer zendelingen in dat vliegtuigje vervoerd zouden worden naar de Sibil. In Augustus 1958 gebeurde dit dan ook. Het was Mr. Greenfield (afkomstig van Texas) behorend tot het genootschap der U.F.M.* In october 1958 werd de bezetting versterkt tot twee zendelingen. De tweede zendeling heet Heyblom. Een nederlander, die als kind naar Nieuw-Zeeland geëmigreerd is, maar nog een goed mondje nederlands kan spreken.
Sinds de plannen voor de wetenschappelijke expeditie naar het Sterren-gebergte vaste vorm kregen, lag daarin de mogelijkheid opgesloten het Missiewerk uit te breiden tot aan de Zuidelijke grens van het Apostolisch Vicariaat Hollandia, nl. de vijfde graad Zuiderbreedte. Het aanvankelijke standpunt der wetenschappers werd ten aanzien van Missie en Zending duidelijk onder woorden gebracht door een uitlating van Dr. Brongersma bij de allereerste plannen voor de expeditie: "Houdt missie en zending eruit, zodat de bevolking nog niet verpest (sic!) is, als wij er komen." De zending der U.F.M. heeft zich daar weinig aan gelegen laten liggen. Zij waren er vóór Brongersma. Greenfield zette een huisje neer van "local material" en wierp zich op de taalstudie. Ook heeft hij enkele - hoewel niet veel - tournees gemaakt. Zeker is hij naar het dun bevolkte Ok Tsiop-gebied geweest, waar hij drie kampongs heeft gezien en een totaal van twee en zeventig mensen.
Tegen het einde van de Expeditie Sterrengebergte 1959, zouden er goederen te koop zijn die door de expeditie zouden worden achtergelaten. In de Septembermaand bevond ondergetekende zich in Hollandia en werd aangewezen om naar Sibil te gaan en over te nemen wat voor de Missie van nut zou kunnen zijn voor een start. Terwijl ik bezig was een afspraak met Dr. Brongersma te arrangeren sprak Monseigneur hem zelf op het vliegveld. Prompt kwam daarvan een retourbiljet op kosten van de expeditie. Op 14 september 1959 zou de vlucht ten slotte plaatsvinden Toegezegd was een zeer tijdelijke onderdak in het hoofdkwartier van de expeditie. Aan vlieggewicht kon gereserveerd worden 100 kg zodat er behalve mijn eigen lichaamsgewicht nog voor 35 kg aan bagage kon worden meegenomen.
Na enige ruzie tussen Mr. Eibrink-Janssen (Res. Hollandia) - Kroonduifpersoneel en Mr. Th. van den Broek (vertegenwoordiger van de Stichting Expeditie Nieuw-Guinea 1959) ging de geplande vlucht van zeven uur tenslotte om. 9.15uur door. Het weerbericht was zeer slecht: acht achtste bewolking op 100 meter. Met andere woorden: de Sibil-vallei zat potdicht. De vliegers kregen dan ook de opdracht: lukt het over de range te konen, maar zit de Sibil dicht, vlieg dan door naar Tanah Mérah en probeer het de volgende morgen van daaruit opnieuw. De sombere vooruitzichten werden gelogenstraft. Na één uur en veertig minuten

*U.F.M.=Unevangelized Fields Mission

Pag.2

landden wij veilig op het vliegveld Sibil. Helaas heb ik van de vlucht erheen niet veel kunnen genieten wegens te zware bevolking. Na het vertrek van de Twin Pioneer kon ik met den Heer Brongersma mee gaan naar het alluminium huis op de heuvel "Mabilabol". Dit huis is door het bestuur gebouwd en ter beschikking gesteld van de staf der expeditie. Het draagt de naam van "rumah putih" ofwel "Het Witte Huis". Mijn bedje was gespreid in een kamer die half als goedang werd gebruikt. Ofschoon men vriendelijk was meende ik toch een ietwat onprettige stemming te constateren. Al te welkom was ik zeker niet. In de loop van de avond werd deze onplezierige stemming onder woorden gebracht als volgt: men vond het weer een echte "rotstreek" van de Missie om uitgekiend daar te gaan zitten, waar ook de Zending begonnen was. Een en ander ten detrimente van de bevolking. Ik heb een ieder nogal tevreden kunnen stellen met wat vaagheden, zodat men zich er toch blijkbaar mee verzoende. Iets anders leek mij in een onderhoud met aangeschoten gesprekspartners niet gewenst. Later op de avond kwam ook de Administratief ambtenaar Jan Sneep, na consumptie van ruim de helft van een karton bier, de stemming verhogen. Dit liep uit op een complete ruzie met overste Venema. Ik heb me toen maar bescheiden in mijn kamer terug getrokken. De stemming werd weer wat beter door het bericht dat de beklimmers van de Juliana-top op 9 sept. het gestelde doel bereikt hadden. Daar moet op gedronken worden!!!
Ofschoon de begintijd getypeerd werd door regen zonder ophouden, kwam toch de Twin vrij veelvuldig, af en aan vliegen en dat betekende steeds de afvoer van expeditieleden, o.a. politie, mariniers en kadaster jongens. De laatsten hebben hier onder meer het astronomische punt no.25 bepaald. Ondanks de vrij regelmatige afvoer van personen, raakte het basiskamp niet leger, want nu werden door de helicopter de beklimmers van de Juliana-top weer aangevoerd. De aanhang van verbindingsgroep en koelies kwam lopend terug uit het Juliana-bivak bij Denmatta. Al deze tijd - en dat werd ongeveer twee weken - kon ik niet veel uitvoeren. Het moet noodgedwongen blijven bij rondkijken en over nemen van taal-gegevens, die ter beschikking stonden. Met uitzondering van de Zondagen kon ik zelfs geen H.Mis lezen, wegens ontstentenis van locus decens. Op de Zondagen deed ik het echter wel voor polities, mariniers en koelies in het politie-bivak. Van vele ongeschikte plaatsen nog het dragelijkst. Aanwezig ongeveer dertig personen, meest Muju-koelies.
In deze veertien dagen is het mij volkomen duidelijk geworden dat organisatie een onbekende grootheid is bij deze expeditie. Men weet niet welke goederen er zijn voor de verkoop, men verkoopt dezelfde dingen twee of drie keer aan verschillende instanties, men weet niet waar het verkochte zich bevindt. Kortom, een chaos. Ik geloof niet dat hierbij kwade opzet was doch men had de zaak ten enenmale niet in de hand.
Op Zondag 20 september 1959 heb ik in gezelschap van Dr. Brongersma en Dr. Vervoort een wandeling genaakt naar Betábib. Onderweg werd ook het huizengroepje Kasengabib bezocht . Hierdoor kreeg ik enig idee van de woongemeenschappen als dorp en als buurtschap. Het dorp Betabib heeft een "Iwol" (=sacraal huis), waar onheen de kampong geformeerd ligt. Het buurtschapje Kasengabib hoort tot Iwol van Betábib. Betabib telt volgens de officiële opgave 18 huisjes en Kasangsbib 9. Zelf telde ik resp. 9 en 5 huisjes . Vanaf de heuvel Mabilabol, waar de bestuurspost ligt, is men bezig twee wegen aan te leggen van ongeveer drie meter breed De ene weg in de richting van Betabib, de ander in de richting van Koekdin. Waar die wegen dan verder naar toe moeten is nog een vraag.
Op 24 september verschijnt de Twin en neemt op de eerste vlucht Overste Venema mee naar Tanah Merah, op de tweede vlucht o.a. Dr. Brongersma. Daarmee hebben de kapiteins het zinkende schip verlaten. De volgen-

Pag.3

de dag worden er nog twee vluchten gemaakt naar Tanah Merah. Bij de laatste gaan de achtergebleven Mariniers mee. Dat is voor de bevolking het sein om alles in te pikken wat los en vast zit. De redenering is kennelijk: de expeditie is afgelopen. Alles wat zij achterlaten is van ons, want zij stellen er geen prijs meer op. Dat er ook goederen verkocht kunnen zijn aan Bestuur, Missie of Zending komt niet bij hen op. Op advies van Bestuur verhuis ik onverwijld van het Witte Huis naar het Mariniers-bivak om afbraak en plundering te voorkomen, Ik moet zo op twee plaatsen te gelijk zijn en vóór en achter ogen hebben. De Heer Sneep merkt blijkbaar dat ik nog al moeite heb met bilocatie en komt daarom zelf met zijn oppas Kotanon (Muju) postvatten bij de beide huizen. Dat betekent dat ze me behoorlijk op de vingers kijken. Ik sta compleet onder controle. Kotanon wordt daarbij beslist vervelend. Zogenaamd op bevel van Sneep komt hij allerlei dingen van mij vorderen om deze dan ten eigen bate in te pikken. Zodra dat duidelijk werd heb ik hem aan de deur gezet en verdere toegang ontzegd. Met zakken maakte ik een voorlopige afsluiting van de barang. Later zou het wel geordend worden. In huis werd het allernoodzakelijkste beredderd. Er is bijna geen uitkomen aan. Eet hele bivak is open, zodat je het niet veilig van de verzamelhoop kunt afhalen, Tegen donker trekt de bevolking weg en ga ik eten koken. 's Nachts moet ik met bed en al verhuizen,want de regen spoelt as van de plaats. Sinds Zondag 27 september kon voortaan regelmatig in eigen huis gecelebreerd worden. De jongens (klein grut) die bij de Mariniers werkten heb ik met het bivak mee overgenomen. Na korte tijd stuur ik er acht van de tien naar huis. Met de twee overblijvenden en enkele vrijwilligers wordt de verbouwing begonnen. Het valt niet mee om van dit open bivak een enigermate afsluitbaar huis te maken. Als ik na enkele dagen zover ben dat het huis lekvrij is, zijn bijna alle dekzeilen van plaats verwisseld, en ben ik pijnlijk verbrand, ofschoon het werk Is morgens meestal nog in de regen begint. Voor de beroemde Verkade watercrackers (kaakjes) komen de vrouwen brandhout brengen voor de keuken. Vier stuks voor een hele "men" (draagtas) per persoon. Tegen etenstijd is het in en rond de keuken een hele volksoploop. Men zal nog moeten leren dat de vette maanden van de expeditie voorbij zijn. Men was gewoon van de ene keuken naar de andere te sjouwen en overal wat op te scharrelen. Het zijn op die manier enigermate bedelaars geworden en de tuinen worden verwaarloosd. Dit zal zich naderhand zeker wreken. De bevolking is overigens buitengewoon prettig. Ik zou ze willen noemen de Brabanders van Nieuw-Guinea. Landarbeiders, goedlachs, gemoedelijk gezellig, hartelijk.
Op 2 october heb ik de werkzaamheden zover, dat er voor de eerste keer gebruik gemaakt kan worden van de kapel. Daartoe is nogal wat grondverzet nodig geweest. In het hele expeditie-kamp heeft men paden en huizen voorzien van een flinke laag grint. Dat heeft ongetwijfeld betekend dat de Sibillers maandenlang grint gesjouwd hebben van de kali naar het kampong maar het is een prima oplossing om van de modderige klei af te komen en een droge frisse vloer te hebben. Alleen "het Witte Huis" is van ter plaatse door politiepersoneel gezaagde balken opgetrokken. Alle andere bivaks zijn van rondhout. Gelukkig dat er practisch geen ongedierte is dat het hout aantast. Men kan hier dus zeer goed met rondhout bouwen, mits ingesmeerd en goed geschild. Het bestuurshuis, het politie-bivak, de gudangs, de keukens, kippen en varkenshok zijn ingedekt met aluminium golfplaten. Het mariniers bivak echter met zeilen. Andere bivaks die ook zeilen hadden als dakbedekking waren al afgebroken toen ik arriveerde.

Pag.4

De dekzeilen zijn prachtig waterdicht, maar beginnen helaas juist langs de randen waar de bevestigingsringen zitten uit te scheuren en te verrotten. Dakbedekking van plaatselijk materiaal is weinig hoopvol. Dat zou moeten zijn: boomschors of gras. Voor enigszins grotere huizen is er niet voldoende te krijgen. Bovendien is de levensduur daarvan zeer beperkt. Wij zijn derhalve met de dekzeilen voorlopig even geholpen, maar met verloop van niet te lange tijd zal ook de Missie aluminium golfplaten moeten opvoeren voor een meer permanente woning, op een geschikter plaats. De zeilen zouden dan zeer Goed als bewanding gebruikt kunnen worden. Het Mariniers-bivak heeft een bewanding van samengebonden stokken, waar nodig bovendien met jute-zakken afgezet tegen de koude wind. Want het kan hier 's avonds en 's morgens danig koud zijn. Warme kleding en enkele goede dekens is een noodzakelijke vereiste. Dat de bevolking het zonder kleding uithoudt is alleen verklaarbaar bij een zeer grote natuurlijke harding. Overigens stoken ze vanzelfsprekend vuren in de huizen.
De afstand tot de Baliem is hemelsbreed niet zo groot, hoogstens honderd vijftig kilometer. Er zullen ook vast wel handelswegen bestaan die een indirecte verbinding van Sibil met Baliem mogelijk maken. Ongetwijfeld zijn er grote overeenkomsten tussen Sibil en Baliem. maar groot zijn van de andere kant de verschillen. De Sibillers hebben een zeer vredelievende gezindheid en in hun maatschappij is diefstal niet getolereerd. Volgens de expeditie-leden kwam men aanvankelijk nog van allerlei weggegooide rommel vragen of men het hebben mocht. Uiteraard is een expeditie, met alles wat daaraan vast zit, een opgelegde gelegenheid om diefstal in de hand te werken. Zeker als men niet afgesloten gudangs buiten het gezicht bouwt en daarin bijlen en parangs voor het grijpen legt. Er is dan ook inderdaad een keer gestolen. Maar dat is uitstekend aangepakt en men heeft verder geen last meer gehad, ofschoon er gelegenheid te over was. Hetgeen ik hier beweer is niet in strijd net het voorgaande waar het vertrek van de expeditie werd gemeld. Toen gold alles voor de Sibillers als afgedankt en prijsgegeven. Dus nam men wat men krijgen kon.
De expeditie ie geëindigd, maar de Sibil heeft er een vliegveld aan overgehouden. De strip is zeshonderd meter lang, van twee kanten te bevliegen. De in- en uitvlucht zijn goed. De baan zelf is nogal golvend. Hetgeen voor een Cessna wel springerig zal werken. De as van de strip ligt ongeveer Oost-Zuid-Oost - West-Noord-West. Aan de Westzijde is het uitzicht op de Dirkstop (bij de bevolking: Aboerop) een orientatie-punt. Deze top ligt slechts enkele graden ten noord-westen van de as van het veld en ligt daarmee in het verlengde van de Julianatop. De Dirkstop ligt op ongeveer dertig kilometer van het vliegveld verwijderd. Tussen deze top en het veld liggen echter nog drie of vier flinke bergruggen, die naar het vliegveld toe in hoogte afnemen. Zodat men vanuit het vliegveld de ruggen ziet als een trap naar de Dirkstop.
Het verhaal van de werkzaamheden aan het huis is weinig interessant te noemen en zal daarom achterwege blijven. De Zondagen, wanneer er toch niet gewerkt werd, heb ik besteed aan het napluizen van Bestuurs-verslagen en het overnemen van schetskaarten. Daarom zal ik hierna een overzicht geven van de gegevens die daaraan zijn ontleend en tenslotte een voorstel doen over de naar mijn idee te volgen werkwijze.
De taxatie van het aantal inwoners van het hele gebied, dat mogelijk onder de bestuurspost Sibil gerekend kan worden, bedraagt volgens A.A. M. Hermans 20.000 mensen. De adm. ambt. J. Sneep zegt: de optimistische schattingen van Hermans in aanmerking genomen, lijkt het mij verstandiger te zeggen dat het hele gebied maximaal 10.000 zielen omvat. Deze laatste schatting vindt steun in de verzamelde verslagen.

Pag.5

De bevolkingsconcentraties bevinden zich in vier valleien.
1) Sibil-vallei:38 dorpen; geregistreerd: 1057; geschat: 1500-2000 inwoners
2 Kiwirok-vallei: 65 dorpen; geschat: 2500 inwoners
3 Baab-vallei 24 dorpen; geschat: 1800 inwoners
4 Bie-vallei : 21 dorpen; geschat: 1600 inwoners
Opgeteld: 148 dorpen 7900 inwoners
Bovendien is het gebied van Ok Tsiop en Ok Bon tot aan Kiwirok bezocht waar men in feite drie kampongs heeft gezien met in totaal 72 zielen. Uit inlichtingen die op deze tocht verkregen werden,meent men met een totale schatting voor genoemd Gebied niet hoger te mogen gaan dan maximaal duizend zielen. Het totaal generaal zou dan worden:8900 zielen.-daarbij men nog rekening moet houden met de tegenstrijdige berichten,dat het gebied verder naar het Noorden ( Sobger ?): onbewoond of zeer dicht bevolkt wordt genoemd.
Een totale schatting van 10.000 zielen lijkt dus een fundamentum in re te hebben.
Het gehele gebied heeft eenzelfde taal, met uitzondering van een klein groepje volk rond Katem (in het Zuiden) ,dat een geheel andere taal spreekt. Wel zegt men dat de Kiwirok een meer nasale uitspraak heeft. Wat ik van Kiwirok-mensen gezien heb is zwaarder gebouwd en vleziger dan de Sibillers. Het is prettig dat de Sibillers graag naar Kiwirok willen, omdat daarheen hun handelsroute loopt en men ook met Kiwirok huwelijks-relaties onderhoudt. (De Kiwirok schijnt een uitstekende tabak te verbouwen.) Daarentegen schijnt men niet gemakkelijk dragers te kunnen krijgen voor het zuidelijk deel, hetgeen voor ons niet zo bezwaarlijk is, aangezien we dan in vrijwel onbewoond gebied komen (karstgronden zonder water) en tenslotte aan de zuidgrens van het Vicariaat. Volgens de verslagen lijkt aanleg van een vliegveld in de Bie- en de Baab-vallei uitgesloten.Daar zou geen enkel vlak stukje zijn.Voor de Kiwirok acht men het niet uitgesloten op de lange uitlopers van de bergvoeten. Dit zal onderzocht moeten worden.Want de toegang tot Kiwirok, Bie en Baab schijnt een heksentoer te zijn. Iets waarbij men van een normale aanvoer nooit verzekerd kan zijn. Waardoor onderhoud van missieposten in de lucht komt te hangen.
De afstand van Sibil tot Kiwirok is hemelsbreed ongeveer 25 kilometer. Volgens J.Sneep zijn voor eventuele tochten in de toekomst de heenroute naar Tomkading als de terugroute van Kiwirok het kortst en het veiligst langs het traject dat hij de tweede keer gelopen heeft. Die route naar Kiwirok is als volgt: Sibil (Mabilabol) -Koenoelsigin-Ok Noeng (orion-gebergte)-stroomgebied Ok IPimka-berg Máam-brug Ok Tsiop (=Oost Di-goel) -hangabib (op uitloper van Wa-gebergte)-Ok Tséh. Einde eerste dag. Tweede dag: Ok Tséh Jagoem-gebergte -Zuidelijke Ok Pissir-Centrale Waterscheiding "Pissirsigin"- Noordelijke Ok Pissir-Ok Tak-Sanghab. Deze laatste kampong ligt bij de ingang van de Kiwirok. Volgens politie-agent Gebses, die de Kiwirok langs twee routes is binnen-gegaan, loopt de goede weg aldus: Sibil-Koekdin-Banumbon-Oksén (slapen) Orion-gebergte-Taksegin- over de urat omhoog en vervolgens afdalen naar Kiwirok. Ik heb het vermoeden dat dit hetzelfde traject is als dat Jan Sneep opgeeft, maar ik ben er niet zeker van. Vermoedelijk maakt men bij de laatste opgave gebruik van de Kraanvogelpas,
Kiwirok-bevolking heeft aantoonbare contacten met Sibil, met Bie en met Baab. Volgens zeggen stromen de rivieren in Kiwirok, de Temmen en de Bie allen uit in de Tangiel, De Tangiel stroomt naar het Noorden en het zou daar dicht bevolkt zijn. Naar alle waarschijnlijkheid is de Tangiel de Sobger. De - vanuit de lucht waargenomen - grote langwerpige huizen, zijn geen vrouwenhuizen, zoals in de Baliem, maar "oksaanabib" (danshuizen). Ze zijn onbewoond.

Pag.6
Volgens Sneep bestaat er geen Kiwirok-rivier. Kiwirok is het gebied van de mensen die gevestigd zijn op de uitlopers en tegen de hellingen van de bergen, die de stroomdalen van de Ok Tak, de Ok Liep en de Ok Senek omsluiten. Die bergen zijn: Wlem, Baajelepkon, Aboa, Jebuter, Konok, Sangading en Mabie. De oppervlakte van Kiwirok wordt geschat op 100 km. Ok Tak is de grootste rivier van Kiwirok. Ten Zuiden van het Geleide-gebergte (bij de bevolking: Goerauna) zou de Langoel stromen. Deze mondt uit in de Tak. Beide rivieren heten dan samen Tagin. Deze stroomt eerst Oostwaarts en dan Noordwaarts. Sneep vraagt zich af : Is de Tagin dan misschien de Sepik ?
Van een geheel andere veronderstelling is hij vrij zeker, nl. dat de noordelijke Ok Bon de bovenloop is van de Hoffnungsfluss.
Nog een ander topografisch gegeven is het volgende : De oorsprong van de Sibil-rivier ligt in het Orion gebergte, dat op dat punt Bobsibi heet. Hier is een grote waterval Kolboeng genaamd. Eigenlijk zijn dit drie watervallen van totaal ong. 50 meter hoog. De middelste is de grootste van de drie. Deze watervallen liggen ter hoogte van de kampong Tabien. Bij helder weer zijn deze watervallen vanaf de strip te zien. Enkele ethnografische gegevens zijn:
Dorpen in de Sibil-vallei een "Iwol" zijn: Kigonmedip, Koetdol, Banoem-dol, Betabib, Lewengbon en Bassenabib. Dus voornamelijk in het oosten van de vallei. De bewakers of bewaarders van de Iwol zijn meestal oude mannen, alleen die van Koetdol en Bassènabib zijn betrekkelijk jonge kerels. Kigonmedip is voor zover bekend, de enige grote dansplaats voor de Sibil-vallei. Voor Bonmakot is dat: Oksietbakon, voor Kiwirok het dorp: Jebuter (dit zou als knooppunt overweging voor vestiging kunnen zijn.) In bijna iedere kampong treft men één of meer bogaam en soegaam aan.
Bogaam is het mannenhuis. Het staat altijd naast (event. aan weerszijde van) het Iwol, indien dat tenminste aanwezig is. Deze bogaam zijn meestal netter afgewerkt dan de andere huizen en liggen bij voorkeur wat boven de andere huizen. Ook de mannelijke kinderen slapen daar, na te hebben gegeten in moedershuis. Aldus Dragt. Toch zijn - meen ik -de kampong-huizen gezinswoningen. Bogaam zal dan wel verstaan moeten worden als: budjanghuis.
Soegaam is het baar- en menstruatiehutje. Het staat gewoonlijk beneden de andere woonhuizen. Het is ook kleiner dan een normaal huis. Reten en kieren in de bewanding zijn met bladeren en takken dichtgestopt. Soms is de hele wand met stapels brandhout tegen binnengluren beveiligd.

 

(...)(...)(...) (op pag.7 t/m halverwege pag.8 vinden we alleen opsommingen van dorpen met huisaantallen die we hier niet in tekst hebben opgenomen)

 

Pag.8

Voorstellen ten aanzien van de Missiepost Sibil.
Het is duidelijk dat de grote groep boven de Waterscheiding te vinden is, daar zal dus het zwaartepunt gezocht moeten worden. Voorlopig is echter door de vliegverbinding de Sibil het uitgangspunt. Het heeft geen zin op tournee te gaan indien men niet minstens in de volkstaal de gids, tolk kan verstaan voor het inwinnen van informaties. Het zou de zendelingen maar onnodig opjagen.Het zou de zendelingen maar onnodig opjagen. Om die reden heb ik er van af gezien een tournee naar de Kiwirok te maken, ofschoon ik dat graag gedaan zou hebben.

Pag.9

Het zou de zendelingen maar onnodig opjagen. Om die reden heb ik er van af gezien een tournee naar de Kiwirok te maken, ofschoon ik dat graag gedaan zou hebben. Vermoedelijk kan Mous na een maand stevig studeren zover zijn dat het wel zin heeft. Volgens de verslagen schijnt het overschrijden van de waterscheiding, langs welke route dan ook, een kunststukje te zijn en te blijven. Het zal dus zaak zijn uit te kijken naar een vliegveld in de Kiwirok.
Gezien de gesprekken van de jongens in Sibil hebben de zendelingen een school in Sibil beloofd. Het zou me niet verbazen als het een soort opleidingsschool zou worden als vroeger te Senggi. In dat geval kunnen we ze rustig laten boeren in de Sibil. Veel zwerflust toonden zij tot nu toe niet. Zou er een kans zijn op een tweede Pater, dan moet die afwisselend met die van Sibil in de Kiwirok verblijven en vandaar de Bie en de Baab bezoeken. Het zal zaak zijn de voorname posten te bezetten. De vraag is echter hoe? Voor een experiment Nederlands is momenteel niets te verwachten volgens A.S.B*. . Dus de vraag Nederlands of Maleis zal momenteel doorslaan naar : Maleis? Het zou wellicht het beste zijn een tijdelijke oplossing te zoeken in het aanwerven van enige Muju-catechisten,die de volkstaal heel gemakkelijk opnemen. Mous zou dan een keer naar Tanah Merah moeten gaan om dat net de Pater daar te regelen. Zodra er guru's beschikbaar komen zouden deze Muju-catechisten vervangen kunnen worden. Dan kan na een jaar of meer nog altijd de beslissing vallen Nederlands of Maleis.
Ongetwijfeld is de Zending door onze komst zeer gealarmeerd. Hun taal-kennis in aanmerking genomen zullen wij bij snelle actie toch wel succes kunnen hebben indien we snel over een tweede Pater en een stelletje Rooms Katholiek Muju Brandhout beschikken kunnen. Het gaat op dit ogenblik niet zozeer on een goede school als wel om het bezet hebben van kampongs die enigszins school-minded gemaakt kunnen worden. Aanleg van een vliegveld lijkt dringend noodzakelijk. Daar levensonderhoud gegarandeerd moet zijn kan men het beste bij opvoer van voeding naar Kiwirok wisselen van standplaats, zodat de afgeloste Pater in Kiwirok even op verhaal kan koeien in Sibil en de ander oog houden op vliegveld-werk en kampongbezetting. Worden nadere gegevens bekend dan zal vanuit Hollandia beslist moeten worden of de Sibil in bewerking moet worden genomen of dat men ter wille van de lieve vrede de U.F.M. enigszins uit de weg gaat, mits zij zich althans niet naar het Noorden zouden wagen. Ik acht het geenszins uitgesloten dat wij ook in de Sibilvallei zelf nog heel wat kampongs kunnen bezetten mits wij snel met oprichting van catechisten schooltjes beginnen.
Het voorstel van Muju-catechisten -die eigenlijk niets hoeven te kennen- als ze maar katholiek zijn, is het eenvoudigste en het goedkoopste. Zij kunnen overland komen, vinden temans** onder de bestuurskoelies, zitten graag in Sibil en ofschoon zij een heel andere taal spreken nemen zij de Sibiltaal heel gemakkelijk over. Er zou dan tevens voor een later eventueel experiment nederlands (met subsidie) nog niets verknoeid zijn door maleis.
Kan er nieuwe Pater naar toe, dan moet deze een maand in Sibil blijven om taal te studeren en dan kan Mous op stap gaan. lk acht het een bezwaar om op tournee te gaan zonder dat wij verdere stappen kunnen ondernemen.
Zo gesteld zullen wij voor langere tijd de Sibil moeten benutten als uitgangspunt. Daar zou dan ook een beter huis gezet moeten worden op een betere plek. Het huis zal aluminium dakbedekking moeten hebben. De tent kan gedurende langere tijd het voorlopig onderdak zijn bij tournees en in de Kiwirok bij vliegveld aanleg.
Hiermee hoop ik mij naar behoren gekweten te hebben van de opdracht de missiepost Sibil te openen. Ik sluit met de vurige wens dat dit hoopvolle gebied een snelle en goede ontwikkeling tegemoet moge gaan.
J. H. v. d. Pavert O.F.M.

 

* Algemeen School Beheerder
**Indonesisch, vertaald: vrienden

 

Verslag J vd Pavert vestiging missiepost Sibil sept-okt 1959 - pag. 1
Verslag J vd Pavert vestiging missiepost Sibil sept-okt 1959 - pag. 2
Verslag J vd Pavert vestiging missiepost Sibil sept-okt 1959 - pag. 3
Verslag J vd Pavert vestiging missiepost Sibil sept-okt 1959 - pag. 4
Verslag J vd Pavert vestiging missiepost Sibil sept-okt 1959 - pag. 5
Verslag J vd Pavert vestiging missiepost Sibil sept-okt 1959 - pag. 6
Verslag J vd Pavert vestiging missiepost Sibil sept-okt 1959 - pag. 7
Verslag J vd Pavert vestiging missiepost Sibil sept-okt 1959 - pag. 8
Verslag J vd Pavert vestiging missiepost Sibil sept-okt 1959 - pag. 9

248 DE UITBREIDING (1946-1962)

 

  1. HET STERRENGEBERGTE

 

De laatste 'witte plek' op de kaart van Nieuw-Guinea was het Sterrengebergte. Pas op het eind van de jaren vijftig was er een expeditie vanuit het zuiden tot dit gebied doorgedrongen.35 Het Sterrengebergte is lang het 'witte hart' van Papoea geweest. Wel waren er in de oorlogstijd foto-verkenningsvluchten uitgevoerd, en waren de bergen en rivieren ingetekend in wat eerder een lege ruim-te op de kaart was. Maar over de bevolking, over flora en de fauna was nog niets bekend. In 1953 besloten de Nederlandse Maatschappij voor Natuurwetenschappelijk Onderzoek in Oost- en West-Indië en het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, op initiatief van prof. Vening Menesz, om gezamenlijk een expeditie uit te zenden die het oostelijk deel van het centrale bergland zou onderzoeken en daarmee de laatste witte plek van de kaart zou opvullen. De voorbereidingen duurden bijna zes jaar; er werd een aparte stichting in het leven geroepen (Stichting Expeditie Nederlands-Nieuw-Guinea); als algemene leider werd dr. L. Brongersma benoemd, en als technisch leider G.F. Venema. Beiden kenden het land en hadden daar al eerder samengewerkt.

Van meet af aan was besloten dat men gebruik zou maken van vliegtuigen. Uit oude foto's van de Mijnbouwmaatschappij Nederlandsch Nieuw-Guinea van 1938/1939 had men drie gebieden geselecteerd die geschikt leken. De controleur J.W. Schoorl, hoofd van het plaatselijk bestuur in Mindiptana, van de residentie van Zuid-Nieuw-Guinea, kreeg de opdracht een tocht naar de Sibilvallei te maken. Hij bracht in december 1955 een positief gestemd rapport uit. Maar niet iedereen was overtuigd. Tenslotte werd besloten een voorexpeditie te sturen, om ter plekke de zaak te onderzoeken. Deze ging in 1957 op pad en keurde het terrein goed. Na enkele weken hard werken door de bevolking onder leiding van de deskundigen werd een vliegveld aangelegd. Maar de expeditie liet op zich wachten... Pas in 1959 kwam zij eindelijk op gang, vergezeld door de beste wensen van prins Bernhard; de PTT wijdde er een bijzondere postzegel aan, met een afbeelding van een Papoea, maar met een bijl uit de Baliem.

Na afloop van de expeditie, op 14 september 1959, vloog Brongersma, de leider van de expeditie, na een bezoek aan Hollandia weer terug naar de Sibil, om de laatste zaken af te werken. In zijn gezelschap bevond zich Jan van de Pavert, die op uitnodiging van Brongersma meekwam om uit de restantvoorraad expeditiegoederen een keuze te maken en zich hiermee in de buurt van de bestuurspost te vestigen.36 Na het vertrek van de mariniers trok Jan in het maniersbivak; aangezien met de expeditie ook de mantri (verpleger) vertrokken was begon hij een polikliniek en dat leverde hem meteen goede contacten met de bevolking op. Van de Pavert meende dat de missie zich moest concentreren op het Kiwirokgebied; zijn voorlopige informaties leken erop te duiden dat de rest van het gebied zeer schaars en te verspreid bevolkt was. Later bleek dit onjuist te zijn.

Na enkele weken kwam zijn opvolger, Mous, de eerste officiële pastoor van de Sibil.37 Hij probeerde enkele Muyu-jongens te krijgen als catechisten teneinde hier en daar wat vaste posten te bezetten. De reden hiervoor was mede de aanwezigheid van twee UFM-missionarissen (Unevangelized Fields Mission, een zendingsorganisatie), die al eerder zich in Mabilabol hadden gevestigd.38 Begin 1960 kreeg Mous last van zijn ogen en moest naar Rabaul voor behandeling; in begin mei kwam hij terug. Tijdens deze periode verving Van de Pavert hem. Deze begon met de bouw van een pastorie. Maar hij bleek niet zo'n beste bouwer: toen later broeder Gabriël Roes kwam om pastoor Mous te helpen die pastorie af te bouwen ging al het werk van Van de Pavert meteen weer tegen de vlakte.

Op 25 juli opende Mous een lagere school in Mabilabol met 43 leerlingen. Intussen had hij een tocht gemaakt naar de Bi-Baabvallei. Op zijn terugtocht kwam hij in Ok Tsop, dat aanmerkelijk dichterbevolkt bleek dan oorspronkelijk gedacht. Bij een tocht in november van dat jaar bereikte hij Kiwirok en plaatste daar een catechist. Aangezien het nog onbestuurd gebied was, waarschuwde de Administratief Ambtenaar, J. Bom, dat plaatsing van mensen in Kiwi-rok voor de verantwoordelijkheid van de pastoor is — hij verbood het echter niet.

In januari 1961 kwam de eerste gediplomeerde en gesubsidieerde onderwijzer naar Mabilabol en op 10 januari 1961 arriveerde Sibbele Hylkema in Mabila-bol, om zich na een kennismakingsperiode te gaan vestigen in Abmisibil. Dit lukte, maar het vinden van een goede plaats voor een vliegveld bleek eindeloos moeilijk; pas in mei werd die gevonden.

In juni 1961 verkocht de UFM haar huizen in Mabilabol en vertrok.

 

De missie breidde zich in de volgende jaren sterk uit. Volgens een verslag van ressortleider en schoolbeheerder Van de Pavert van september 1961 waren er toen scholen in de Sibilvallei in Mabilabol, Kigonmendip (beiden gesubsdieerd), Lewengbon en Koekding; in de Ok Tsopvallei in Denmatta, Bilomin, Joemakot, Domakot en Alembagon; en verder naar het zuiden in Katem.

Tegen eind 1961 werd besloten Kiwirok te verlaten. In maart '962 opende Mous een schooltje in Iwoer, en rond het midden van 1962 kreeg Hylkema vier jongens uit Amgotro om hem te helpen bij de aanleg van een vliegveld, maar deze hulp bleek geen succes te zijn. In 1963 ging het vliegveld tenslotte open.

Intussen had de soevereiniteitsoverdracht plaatsgevonden, en was ook in de Sibil het Indonesisch bestuur gevestigd. Maar de bevolking was na verloop van tijd niet enthousiast: 'die trouwen maar met Sibilmeisjes en betalen nooit harta (bruidsprijs)'; de verhoudingen werden niet beter toen de militairen verschenen.

In maart 1965 kwam Frankenmolen als pastoor, maar hij bleef maar kort. Weliswaar was Piet van der Stap er sinds half 1963 geweest voor taalstudie, maar noch Mous noch Frankenmolen zag kans zich de plaatselijke taal voldoende eigen te maken. Daarnaast was de verhouding van Frankenmolen met de militairen niet al te best, vooral niet nadat de commandant een oekaze had gepubliceerd waarin de onderwijzers werd verboden aan onderlinge oorlogen mee te doen (de bevolking mocht dus gerust oorlog blijven voeren). Eind 1965 was praktisch de gehele bestuurlijke bezetting van Mabilabol verdwenen (slechte opvoer en een algeheel tekort aan materiaal zal daarin wel een grote rol gespeeld hebben).

Intussen werkte Hylkema tot 1969 stug door aan een studie over de bewoners van Abmisibil. Hij kreeg een jaar studieverlof om het boek te voltooien. In 1974 verscheen het met een voorwoord van de vroegere gouverneur en nu hoogleraar Jan van Baal onder de titel Mannen in het draagnet.39

In 1969 kwam Huub Zwartjes als pastoor naar Abmisibil als vervanger van Hylkema. Hij had als stelregel dat mensen zelf om een catechist moesten vragen en dicht bij elkaar moesten gaan wonen zodat er genoeg kinderen waren om een schooltje te beginnen. Deze aanpak werkte. Hij werd opgevolgd door Ben de Gier. Deze kreeg in 1972 hulp van drie zusters die cursussen gaven (naaien, tuinbouw) en hielpen met het uitdelen van medicijnen. Op 2 februari 1973 werd de nieuwe kerk plechtig ingewijd, met een ceremonie waarin veel adat-elementen verwerkt waren.40 Langzaam maar zeker groeiden er twee katholieke gemeenschappen: rond Abmisibil en rond Mabilabol. In 1976 telde men 203 resp. 327 gelovigen.41

 

35 Zie Brongersma en Venema, Het witte hart van Nieuw-Guinea. Zie ook: Sneep, Einde van het stenen tijdperk.

36 Sneep, Einde van het stenen tijdperk, p. 134.

37 ST 69 (okt. 1959).

38 Bestuurlijk behoorde het Sterrengebergte in de Nederlandse tijd tot het 'Exporatie-ressort Oost-Bergland', maar het sloot eigenlijk beter aan bij het 'Boven-Digoel'-ressort. De genoemde expedities vertrokken alle vanuit het zuiden. Maar waarschijnlijk omdat de franciscanen konden beschikken over vliegtuigjes hebben zij dit gebied, dat officieel gedeeltelijk bij het vicariaat Merauke hoorde, aangenomen.

39 S. Hylkema, Mannen in het draagnet. Mens- en wereldbeeld van de Nalum (Sterren-gebergte), Den Haag 1974.

40 ST 154 (febr. 1973).

41 ST 181 (febr. 1978).